ECLI:NL:RBLIM:2025:5736

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 juni 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
ROE 25/1078
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake woningsluiting op grond van de Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 16 juni 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die tegen een besluit van de burgemeester van Sittard-Geleen in beroep is gegaan, afgewezen. De burgemeester had op 17 april 2025 besloten om de woning van verzoekster voor drie maanden te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, omdat er een aanzienlijke hoeveelheid hennep in de woning was aangetroffen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om de sluiting te schorsen totdat er op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, gezien de aangetroffen hoeveelheid van 5.628 gram hennep, wat een handelshoeveelheid is. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting noodzakelijk was om de openbare orde te beschermen en dat de persoonlijke belangen van verzoekster niet opwogen tegen het algemeen belang. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat verzoekster niet voldoende had aangetoond dat de sluiting onevenredig zou zijn voor haar en haar kinderen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van handhaving van de Opiumwet en de rol van de burgemeester in het bestrijden van drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/1078

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juni 2025 in de zaak tussen

[naam] , uit Geleen, verzoekster

(gemachtigde: mr. B.H.M. Nijsten),
en

de burgemeester van de gemeente Sittard-Geleen

(gemachtigde: mr. P.M. Hellenbrand).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van de burgemeester van 17 april 2025 waarbij aan verzoekster op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang is opgelegd in de vorm van sluiting van haar woning voor drie maanden.
1.1.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft vervolgens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De burgemeester heeft bericht dat zal worden gewacht met de sluiting totdat op het verzoek om voorlopige voorziening is beslist.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
3. Het gaat in deze zaak om sluiting van een woning. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet maakt het mogelijk om – kort gezegd – een woning en/of een lokaal te sluiten indien vanuit die woning en/of het lokaal hard- of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn.
3.1.
Uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 29 januari 2025 blijkt – kort weergegeven en voor zover relevant – het volgende. Op 17 januari 2025 heeft de politie onderzoek verricht in de woning van verzoekster en haar (inmiddels ex-) partner naar aanleiding van een (poging tot) overdracht van verdovende middelen op de oprit/in de tuin van de woning. Door de politie werd een kort contact waargenomen op het parkeerterrein bij de Action te Geleen. Hierna werden de daarbij betrokken voertuigen gevolgd naar de woning. Aldaar parkeerden beide voertuigen op de oprit. Bij controle bleken zij elkaar niet te kennen. Vervolgens werd 503 gram hennep aangetroffen in de achtertuin van de woning. Het vermoeden is dat deze partij hennep verhandeld zou gaan worden. Hierop zijn de heer [naam] , de inmiddels ex partner van verzoekster, en de bezoeker aangehouden terzake handel in softdrugs.
3.2.
Verder is op de zolderverdieping (tweede verdieping) van de woning 5.125 gram hennep aangetroffen. Dit betrof een slaapkamer van één van de kinderen. De hennep werd aangetroffen achter een (opberg)schot in deze slaapkamer. De totale hoeveelheid verdovende middelen van lijst II van de Opiumwet betreft 5.628 gram hennep. Ook is er nog leeg verpakkingsmateriaal voor hennep in de schuur in de achtertuin aangetroffen. Verder heeft de politie € 1.130,- contant geld aangetroffen bij de heer [naam] en € 2.000,- contant geld in de woning. De politie heeft ook melding gemaakt van de aanwezigheid van dure spullen in de woning. In de gehele woning lagen goederen en lege verpakkingen van luxe merken zoals DIOR, Gucci en Hermes. In de drie slaapkamers op de eerste verdieping lag er in elke slaapkamer een dure computer, een spelcomputer en een tv-scherm. Verder zag de politie beneden dat de keuken vrij nieuw was en dat er een dure koelkast in de keuken stond met een geïntegreerd televisiescherm. De politie zag ook dat er in de woonkamer een dure televisie stond en dat het plafond recent gerenoveerd was met stucwerk in combinatie met weggewerkte verlichting. Ook is er melding gemaakt van een dure Vespa en een gloednieuwe elektrische fiets, merk Cube van ongeveer € 4.000,- in de schuur. Tot slot heeft de politie melding gemaakt van een Audi RSQ3 op naam van verzoekster (nieuw waarde van € 125.000,-). Het voertuig is in 2020 ingeschreven en is nu nog minimaal € 60.000,- waard.
3.3.
In de brief van 27 februari 2025 heeft de burgemeester verzoekster in kennis gesteld van het voornemen de woning voor drie maanden te sluiten. Verzoekster heeft op
20 maart 2025 een zienswijze ingediend.
3.4.
In het bestreden besluit heeft de burgemeester besloten de woning voor drie maanden te sluiten.
Wat vraagt verzoekster de voorzieningenrechter?
4. Verzoekster vraagt een voorlopige voorziening die inhoudt dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat de woning niet wordt gesloten in afwachting van de beslissing van de burgemeester op het bezwaar. In onderhavig geval is met name de evenredigheid van de (duur van de) sluiting tussen partijen in geschil. Van handel vanuit de woning is volgens haar geen sprake. Verzoekster wist zelf niets af van de aanwezigheid van de aangetroffen middelen. Ook blijkt nergens uit dat haar ex partner vanuit de woning zou handelen in verdovende middelen. Het geldbedrag van € 3.130,- in de woning en bij haar ex partner betreft geld uit de ondernemingen van verzoekster en haar ex partner, beide runnen een kapsalon. Verzoekster bewoont het huis met vijf kinderen, waarvan er drie minderjarig zijn. Het is nagenoeg onmogelijk om voor een betaalbare prijs andere woonruimte te vinden.
Wat moet de voorzieningenrechter beoordelen?
5. In artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, de rechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de formele vereisten is voldaan, nu verzoekster bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit tot sluiting en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang bij dit verzoek voldoende is aangetoond: verzoekster moet immers op korte termijn het pand voor drie maanden verlaten door de sluiting.
Wat vindt de voorzieningenrechter?
Beoordelingskader
6. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd een last onder bestuursdwang op te leggen als in een woning een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) of II (softdrugs) wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
6.1.
De burgemeester voert het beleid om handel in drugs in Sittard-Geleen tegen te gaan. Dit beleid staat in het “Damoclesbeleid Sittard-Geleen” (het beleid), zoals vastgesteld op 13 december 2023 en in werking is getreden op 5 januari 2024. In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester in beginsel overgaat tot sluiting van de woning. In het beleid is onder meer bepaald dat dat bij een eerste constatering van een overtreding dat sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs, de woning zonder waarschuwing wordt gesloten voor de duur van drie maanden, indien er sprake is van meer dan 10 gram softdrugs. [1]
6.2.
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt de burgemeester overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) al vaker heeft overwogen moet de burgemeester daarbij alle omstandigheden van het geval betrekken, ongeacht of die in de beleidsregel zijn verdisconteerd.
Daarbij moet worden bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. De voorzieningenrechter neemt daarbij in de eerste plaats de overzichtsuitspraak van de Afdeling [2] in acht.
Was de burgemeester bevoegd om de woning te sluiten?
7. De burgemeester is in beginsel bevoegd om de woning te sluiten als er een handelshoeveelheid drugs in een woning wordt aangetroffen. Bij harddrugs is er in principe sprake van een handelshoeveelheid als er meer dan 0,5 gram wordt aangetroffen. Bij softdrugs is dat het geval als er meer dan 5 gram wordt aangetroffen. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [3] volgt echter dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing is bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs immers met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het is aan de rechthebbende op het pand om aannemelijk te maken dat de aangetroffen handelshoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om de woning te sluiten.
7.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de woning een bruto hoeveelheid van 5.628 gram aan hennep (softdrugs) is aangetroffen. Dat betreft een handelshoeveelheid waarbij de burgemeester er in beginsel van uit mag gaan dat deze is bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking.
Kan de burgemeester in redelijkheid gebruik maken van zijn bevoegdheid?
8. De volgende vraag is of de burgemeester ook in redelijkheid gebruik kan maken van zijn bevoegdheid door de woning – conform het beleid – voor de duur van drie maanden te sluiten. In dat kader dient in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van de woning evenredig is.
Is de sluiting noodzakelijk?
9. De voorzieningenrechter overweegt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de woning, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstelkarakter van de maatregel minder groot kan maken. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.
9.1.
Verzoekster meent dat het sluiten van de woning niet noodzakelijk is. Verzoekster heeft niets van doen met de aangetroffen hennep. In de dagen voorafgaande aan de doorzoeking door de politie heeft verzoekster flinke ruzie gehad met haar ex partner en heeft zij de woning voor een aantal dagen verlaten. In deze periode heeft haar ex partner besloten om de hennep voor iemand in bewaring te nemen. Om die reden kan er ook niet vastgesteld worden dat haar woning een rol vervult in de keten van drugshandel. Bovendien is de ex partner van verzoekster vertrokken en staat hij in een andere gemeente ingeschreven.
9.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat als uitgangspunt wordt gehanteerd dat als in een pand een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, er aangenomen mag worden dat het pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang bij sluiting op, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Bij softdrugs is er sprake van een handelshoeveelheid, als er meer dan 5 gram wordt aangetroffen. In het geval van verzoekster is 5.628 gram hennep gevonden. Dit is een ruime overschrijding van de grens van 5 gram. Daarbij komt dat uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat de politie in de woning, naast een ruime handelshoeveelheid softdrugs, ook verpakkingsmateriaal voor hennep heeft gevonden. Verder is een groot bedrag aan contant geld in de woning gevonden. Deze attributen en dit contant geld zijn een aanwijzing dat de woning een rol speelt binnen het drugscircuit. Daarnaast is de ex partner van verzoekster na een observatie gevolgd tot op de oprit van de woning van verzoekster. Er was zichtbaar sprake van een op handen zijnde drugsdeal. Daarnaast is gebleken dat de woning ligt in de buurt Lindenheuvel, een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk.
9.3.
De burgemeester heeft zich – gelet op het voorgaande – in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de woning een zekere bekendheid geniet in het drugscircuit en dat een sluiting noodzakelijk is om die bekendheid de kop in te drukken. Door een sluiting wordt de woning zichtbaar aan dit circuit onttrokken en wordt het voor buurtbewoners en drugscriminelen duidelijk dat drugshandel niet door de burgemeester wordt toegestaan (het afgeven van een signaal). De voorzieningenrechter acht de sluiting van de woning dan ook noodzakelijk.
Is sluiting van de woning evenredig?
10. Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid is het navolgende van belang.
11. Door de burgemeester zijn de nadelige gevolgen die hem in algemene zin bekend zijn, meegewogen bij de beoordeling. Daarbij stelt de burgemeester dat er geen bijzondere, persoonlijke omstandigheden kenbaar zijn op grond waarvan zou moeten worden afgezien van het sluiten van de woning. De burgemeester heeft ten slotte de belangen van verzoekster afgewogen tegen het algemeen belang. Daarbij heeft de burgemeester geconcludeerd dat het belang van verzoekster niet opweegt tegen het zwaarwegende algemene belang van omwonenden, die gediend zijn met een duurzame beëindiging van de illegale activiteiten in de woning en de bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat.
12. In haar gronden heeft verzoekster aangevoerd dat de burgemeester onvoldoende heeft gekeken naar de gevolgen van de sluiting voor verzoekster en haar (minderjarige) kinderen. Volgens verzoekster heeft de woningcorporatie een ontbindingsprocedure gestart. In de huidige woningmarkt is het problematisch om vervangende woonruimte te vinden. Bovendien moet verzoekster vervangende woonruimte vinden voor zes personen, waarvan er drie minderjarig zijn. De moeder van verzoekster woont in een flat en heeft maar twee kamers. Zijn kan niet gedurende drie maanden zes personen opvangen. Ook een verblijf in een vakantiepark is niet mogelijk vanwege de hoge kosten (in het hoogseizoen). De ex partner van verzoekster woont bij iemand in en kan ook niet de (minderjarige) kinderen in huis nemen. Zij kan verder bij niemand terecht.
13. In de uitspraak van 28 augustus 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [4] onder meer geoordeeld dat de aanwezigheid van minderjarige kinderen in een woning op zichzelf geen bijzondere omstandigheid is op grond waarvan de burgemeester van de sluiting af moet zien. Wel kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo is het in het licht van artikel 8 van het EVRM en het Verdrag inzake de rechten van het kind wel van belang dat de burgemeester zich voldoende rekenschap geeft van het feit dat in een woning minderjarige kinderen wonen. Daarbij dient de burgemeester zich te informeren over geschikte opvang, waarbij gekeken moet worden in hoeverre het kind of de betrokken ouders zelf in staat zijn iets te regelen.
14. De voorzieningenrechter is allereerst van oordeel dat het aan verzoekster is om meer openheid van zaken te geven over aantal zaken.
14.1.
Zo stelt verzoekster dat zij niet bij haar moeder terecht kan, terwijl zij tegelijkertijd heeft verklaard dat zij begin januari ten tijde van de relatieperikelen enige tijd met haar kinderen bij haar moeder heeft verbleven. Ook stelt verzoekster dat zij geen betaalbare vervangende woonruimte kan vinden. Verzoekster heeft geen verklaringen of bewijzen geleverd van het voorgaande. Dat zij gedurende drie maanden dubbele woonlasten zal hebben is inherent aan de woningsluiting. De burgemeester mag van verzoekster verwachten dat zij aannemelijk maakt dat zij echt nergens anders terecht kan met haar (minderjarige) kinderen.
14.2.
Ook een bewijs dat vervangende woonruimte financieel niet haalbaar is, door middel van bijvoorbeeld bankafschriften, is niet gegeven. Verzoekster heeft een verklaring van haar accountant overgelegd waaruit zou blijken dat ze nauwelijks inkomsten heeft. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat dit slechts ziet op de onderneming van verzoekster dat ziet op de kledingverhuur ‘ [naam] ’. De burgemeester heeft aangevoerd dat zij informatie heeft ontvangen van een medewerkster van Team Jeugd waarbij verzoekster zou hebben verklaard dat zij (tevens) werkzaam zou zijn in een kapsalon. De voorzieningenrechter stelt eveneens vast dat dit uit het bezwaarschrift en verzoekschrift van verzoekster volgt. Als verklaring voor de contante bedragen in de woning en bij de ex partner van verzoekster wordt immers in het bezwaarschrift/verzoekschrift aangegeven: “Wat betreft de aangetroffen geldbedragen merkt cliënte op dat dit gelden betreffen die toebehoren aan de eigen zaak van cliënte en haar ex partner. Beide runnen een kapperszaak en het betreft in deze gelden afkomstig uit de kapsalon. De verklaring van verzoekster ter zitting dat ze niet of niet meer in een kapsalon werkt, acht de rechtbank dan ook onvoldoende aannemelijk omdat verzoekster daarover geen enkele onderbouwing heeft gegeven. Indien verzoekster na het verbreken van de relatie is gestopt met haar kapsalon of werkzaamheden in de kapsalon van haar ex partner, dan ligt het op haar weg om dit met stukken aannemelijk te maken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat zij hierin niet is geslaagd. Hierdoor is ook niet aannemelijk gemaakt dat de contante bedragen niet van verzoekster zijn en dat zij hier niet over kan beschikken. Daarnaast zijn er nog een aantal andere zaken die niet duidelijk zijn geworden ten aanzien van de financiële situatie van verzoekster. De burgemeester heeft aangegeven dat verzoekster een auto, een Audi RSQ3 op haar naam had staan waarvan de waarde wordt geschat op € 60.000,-. Ter zitting heeft verzoekster aangegeven dat dit een leaseauto betrof en dat deze inmiddels niet meer op haar naam staat. Verzoekster heeft geen documenten overgelegd waaruit zou blijken dat de auto niet meer op haar naam staat, maar ook niet van haar standpunt dat de auto niet haar eigendom was maar in eigendom van de leasemaatschappij. Daarnaast roept ook het hebben van een dergelijk dure leaseauto vragen op over de financiële middelen die verzoekster ter beschikking heeft, aangezien de leasekosten van een dergelijke auto ook in de honderden euro’s per maand lopen en het is niet duidelijk hoe verzoekster dit kan/kon betalen nu zij zich tegelijkertijd op het standpunt stelt dat de behaalde netto winsten over heel 2024 slechts € 9483,46 betroffen en ze dus beperkte financiële draagkracht zou hebben. Ook verzoeksters stelling dat de Vespa op de naam van haar dochter staat is niet met documenten gestaafd. Verder stelt verzoekster dat de goederen en lege verpakkingen van de luxe merken DIOR, Gucci en Hermes niet echt zijn en het nepspullen uit Turkije betreffen. Ook deze stelling wordt verder niet met (documenten) onderbouwd door verzoekster.
Verzoekster heeft in het geheel geen verklaring gegeven voor de vrij nieuwe keuken, de dure koelkast met geïntegreerd televisiescherm en het recent gerenoveerde plafond met weggewerkte verlichting.
14.3.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij nergens anders terecht kan en dat het financieel onmogelijk is om voor drie maanden vervangende woonruimte te bekostigen. Van verzoekster mag in dit geval verwacht worden dat ze gelet op het voorgaande meer inzicht geeft over haar financiële positie door bijvoorbeeld het overleggen van bankafschriften, ook als haar financiële positie dusdanig is veranderd nadat de relatie is verbroken. De burgemeester heeft er ook terecht op gewezen dat de twee meerderjarige kinderen van verzoekster werken en daardoor een inkomen hebben. Zij kunnen wellicht ook bijdrage aan de huur van een woonruimte. Dat verzoekster dit niet wenselijk acht, maakt niet dat dit niet mogelijk is.
15. De rechtbank stelt vast dat de burgemeester het Team Jeugd heeft ingeschakeld en dat een huisbezoek heeft plaatsgevonden door een medewerkster van Team Jeugd. Verder heeft de politie een zorgmelding gedaan bij Veilig Thuis over het gezin, zodat de situatie bij de relevante instanties onder de aandacht wordt gebracht en een crisissituatie wordt voorkomen. In een noodsituatie kan verzoekster met haar kinderen bij haar moeder terecht die ook in Geleen woont. Dat dit niet ideaal is, is begrijpelijk maar vanuit daar kan verzoekster verder zoeken naar een vervangende woonruimte. Zoals reeds eerder overwogen heeft verzoekster ook niet aangetoond dat het onmogelijk is om tijdelijk elders woonruimte te vinden voor haar en haar kinderen.
Conclusie en gevolgen
16. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het door verzoekster gemaakte bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Dat betekent dat de burgemeester met de sluiting van de woning niet hoeft te wachten tot er op het bezwaar van verzoekster is beslist.
17. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.L.W. Smeets, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2025.
de griffier is verhinderd te tekenen
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 16 juni 2025.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie randnummer 20 van het beleid en de handhavingsmatrix.
2.Uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912
3.Zie onder meer de uitspraak van 2 december 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2879) en van 7 september 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2614)