ECLI:NL:RBLIM:2025:6660

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
ROE 24/3848
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor sloop en nieuwbouw van woningen in Maastricht

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een omgevingsvergunning die is verleend voor het slopen van bestaande woningen en het realiseren van drie appartementen en een grondgebonden woning in Maastricht. Eisers, die zich verzetten tegen de vergunning, stellen dat renovatie de voorkeur verdient boven sloop en nieuwbouw, vooral in het licht van milieukwesties zoals de stikstofcrisis. De rechtbank overweegt dat de vergunninghouder moet beslissen op de aanvraag zoals deze is ingediend en dat er geen alternatieven zijn die een gelijkwaardig resultaat met minder bezwaren kunnen opleveren. De rechtbank wijst de argumenten van eisers af, waaronder het betoog dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en dat de welstandstoets niet voldoet. De rechtbank concludeert dat de vergunning is verleend in overeenstemming met de geldende bestemmingsplannen en dat de bezwaren van eisers niet opwegen tegen de belangen van de vergunninghouder. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/3848

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2025

in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], te [woonplaats] , eiser en eiseres, hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder,
(gemachtigde: mr. C.M.J.J. Erdkamp).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] , te [vestigingsplaats] ,

(gemachtigde: mr. D.N. Lavain).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan [derde-partij] (hierna: vergunninghoudster) omgevingsvergunning verleend voor het slopen van de bestaande woningen en het realiseren van drie appartementen en een grondgebonden woning aan de [adres] in [plaats] .
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghoudster heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2025. Van eisers is [eiser] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghoudster is verschenen vertegenwoordigd door haar gemachtigde en door [gemachtigde] .

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder omgevingsvergunning verleend voor het slopen van de bestaande woningen en het realiseren van drie appartementen met buitenruimte en een grondgebonden woning aan de [adres] in [plaats] . Op het perceel worden tevens een viertal bergingen en vijf parkeerplaatsen gerealiseerd. Meer concreet ziet de omgevingsvergunning op het (ver)bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo), het handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo), een uitweg maken (artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wabo) en het slopen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder g, van de Wabo). Verweerder heeft vastgesteld dat de aanvraag in strijd is met het ter plaatse geldend bestemmingsplan Maastricht Zuidoost, omdat gestapeld wonen volgens artikel 21, eerste lid, onder a, van het bestemmingsplan niet is toegestaan, nieuwbouw van grondgebonden woningen volgens artikel 21, tweede lid, onder 2, onder a, niet is toegestaan en nieuwbouw van gestapelde woningen volgens artikel 21, tweede lid, onder 3, onder a, niet is toegestaan. De vergunning is verleend onder de bepaling dat de gewaarmerkte stukken en bijlagen, waaronder de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, daarvan deel uitmaken. Dat betreft onder meer de ‘Ruimtelijke Onderbouwing [adres] ’ van 9 maart 2023, [nummer 1] , opgesteld door Geonius en het zienswijzenrapport [adres] te [plaats] , met kenmerk [kenmerk] , waarin op onder meer de door eisers ingediende zienswijzen is gereageerd.
2. Eisers voeren – samengevat weergegeven – aan dat renovatie uit een oogpunt van welstand de voorkeur verdient boven sloop mede omdat dat, gezien de stikstofcrisis, beter is voor het milieu. Bij renovatie of nieuwbouw moeten volgens eisers in ieder geval uit welstandsoogpunt de bestaande bebouwingsgrenzen, bouwhoogte en -breedte gerespecteerd worden. Door het verhogen van de voorgevel wordt de nieuwbouw te pompeus en een dergelijk massief gebouw past niet in het straatbeeld en voldoet niet aan de uitgangspunten van de Welstandsnota 2018 Maastricht, aldus eisers. Verder zijn eisers het er niet mee eens dat verweerder de groenaanplant niet als voorwaarde aan de omgevingsvergunning heeft verbonden en dat er loggia’s worden gerealiseerd omdat die volgens hen geen toegevoegde waarde hebben en zorgen voor inkijk en geluidsoverlast. Eisers kunnen zich er ook niet mee verenigen dat twee voordeuren zijn toegevoegd aan de straatzijde omdat dit volgens hen ten koste van de parkeermogelijkheid gaat. De deuren moeten volgens eisers worden geplaatst in de zijgevels, zoals dat in de bestaande situatie ook is. Ten slotte voeren eisers aan dat door de beslissing om het te bouwen appartementenblok op te schuiven, [nummers 1] verspringt met de huidige gevel van [nummers 2] . Zij vinden dat niet wenselijk en achten het handhaven van de bouwlijn met [nummers 2] noodzakelijk.
Het toetsingskader.
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
3.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 30 augustus 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
4. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a, onder 3°, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
5. Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en hij moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
5.1.
Verder is in het onderhavige geval van belang dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) bij de vraag of het bevoegd gezag zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de ruimtelijke gevolgen van een project (niet) zodanig zijn dat daarom de omgevingsvergunning had moeten worden geweigerd, moet worden beoordeeld wat er op grond van het geldend bestemmingsplan ter plaatse maximaal mogelijk is. Aan de hand daarvan moet beoordeeld worden of de rechtzoekende door het verlenen van een vrijstelling wordt benadeeld. [1] In het onderhavige geval is gesteld noch gebleken dat niet aan de bestemmingsplanregels over bouwhoogte en -volume wordt voldaan. Het bestemmingsplan verbiedt ook niet het realiseren van loggia’s of de voorgenomen situering van de appartementen en de woning. Anders dan eisers kennelijk betogen, is – afgezien van de hierna vermelde welstandstoets – niet relevant in hoeverre het bouwplan afwijkt van de bestaande bouw maar moet gekeken worden naar de bouwmogelijkheden op grond van het bestemmingsplan.
Sloop en nieuwbouw of renovatie?
6. Naar aanleiding van de beroepsgrond dat renovatie voorkeur verdient boven sloop en nieuwbouw, overweegt de rechtbank dat verweerder in het verweerschrift terecht erop heeft gewezen dat hij volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling moet beslissen op een aanvraag zoals die is ingediend. Als een project op zichzelf voor het bevoegd gezag aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven alleen dan tot de weigering van een omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan leiden, als op voorhand duidelijk is dat door de uitvoering van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren kan worden bereikt. Het is aan degene die zich op een alternatief beroept om aannemelijk te maken dat het alternatief voldoet aan die voorwaarden. [2] Dat eisers de voorkeur geven aan renovatie boven sloop en nieuwbouw, betekent niet dat dit een alternatief is waarmee een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren kan worden bereikt. Daarbij is van belang dat vergunninghoudster heeft verklaard dat de huidige staat van de bebouwing te slecht is om het gewenste resultaat, een verbetering van de woonkwaliteit en kwaliteit van de directe omgeving, te bereiken. De opzet van de nieuwe appartementen is ruimer en betreft ook een andere doelgroep dan voorheen. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond niet.
Niet gehoord.
7. Eiser heeft met name op zitting betoogd dat de omwonenden onvoldoende bij de voorbereiding en totstandkoming van de besluitvorming zijn betrokken. Zij voelen zich niet gehoord. Er heeft geen echt gesprek met omwonenden plaatsgevonden. Zij zijn alleen geïnformeerd over de bouwplannen maar daarna niet op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen. Volgens eisers is dat onzorgvuldig en is dat een reden geweest om de vergunning aan te vechten.
7.1.
De rechtbank wijst er allereerst op dat voor zover eiser betoogt dat er bij de voorbereiding van het besluit ten onrechte geen participatie heeft plaatsgevonden, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wabo daarvoor geen grondslag bevatten. [3] Verder moet verweerder, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, op een aanvraag beslissen zoals die door de initiatiefnemer is ingediend. Daarbij is het college gerechtigd, en in bepaalde gevallen zelfs verplicht, om de indiener van een bouwaanvraag in de gelegenheid te stellen zijn aanvraag zodanig te wijzigen of aan te vullen dat eventuele geconstateerde beletselen voor het verlenen van een bouwvergunning (omgevingsvergunning) worden weggenomen. [4] Er bestaat geen verplichting om omwonenden/belanghebbenden bij dat proces te betrekken of hen daarvan op de hoogte te stellen. Het is de exclusieve bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het college om uiteindelijk te beslissen of een vergunning in afwijking van hetgeen het bestemmingsplan toelaat, kan worden verleend, waarbij alle relevante ruimtelijke belangen moeten worden afgewogen. In het onderhavige geval is aan de publicatieverplichtingen op grond van de Wabo voldaan en heeft vergunninghoudster op instigatie van verweerder de omwonenden over haar bouwplannen geïnformeerd. Dat eisers zich niet in die plannen kunnen vinden en zich onvoldoende gehoord voelen, leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en tot stand gekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
De welstandstoets.
8. De rechtbank overweegt naar aanleiding van de desbetreffende beroepsgronden als volgt. Hoewel verweerder niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij verweerder zelf ligt, mag hij op dat advies afgaan, nadat is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van die wet voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
8.1.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, toetst de welstandscommissie het bouwplan aan de hand van de criteria in de welstandsnota aan redelijke eisen van welstand en heeft zij zich daarbij in beginsel te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt, dan wel, indien het bouwplan daarvan afwijkt, die waaraan het college planologische medewerking wenst te verlenen. [5] In het onderhavige geval heeft de Welstands-Monumentencommissie (WMC) positief geadviseerd over het bouwplan. In het advies is onder meer vermeld dat “de locatie is gelegen in een historisch bebouwingslint. Kenmerkend voor de huidige situatie is de richting van de bouwmassa’s haaks op de weg en het verspringen van de voorgevelrooilijnen. Deze opzet is overgenomen in het nu voorliggend plan. Ten opzichte van het vorige plan zijn de loggia’s verplaatst van de kopse straatgevels naar de zijgevels en zijn de voorgevels haaks uitgevoerd. Deze ingrepen maken het plan rustiger van opzet. Vanuit stedenbouw wordt het bouwplan gezien als kleinschalig en passend binnen de dorpse context. Aangezien het historisch straatbeeld een verspringende voorgevelrooilijn heeft, is er vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet een exacte rooilijn aan te geven die moet worden aangehouden indien het om een nieuw plan gaat”.
8.2.
Op grond van hetgeen eisers hebben aangevoerd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. De desbetreffende beroepsgronden slagen niet.
Groenaanplant.
9. Naar aanleiding van eisers betoog dat verweerder groenaanplant als voorwaarde aan de vergunning had moeten verbinden omdat dat meer zekerheid biedt, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerders gemachtigde heeft bij de behandeling van het beroep ter zitting toegelicht dat artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo er niet aan in de weg staat om een dergelijk voorschrift als voorwaarde aan de afwijking van de bestemmingsplanregels te verbinden. In het onderhavige geval is door de WMC geadviseerd om “de buitenruimte zo groen mogelijk in te richten (en onder andere open bestrating toe te passen)”. Gezien die vrijblijvende formulering heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het niet nodig was om groenaanplant als voorwaarde aan de omgevingsvergunning te verbinden. De beroepsgrond slaagt niet.
Loggia’s.
10. Ten aanzien van de vrees van eisers voor geluidsoverlast als gevolg van de loggia’s overweegt de rechtbank dat, afgezien van het feit dat het bestemmingsplan aan het realiseren van loggia’s niet in de weg staat, verweerder toereikend heeft onderbouwd dat de vrees voor geluidsoverlast bij de woning van eisers ongegrond is. De loggia’s zijn gesitueerd aan de zijkant van de woningen en zijn inpandig, een stuk naar achteren, verderaf van de straat, gesitueerd. Daarmee wordt stemgeluid beperkt. Verweerder heeft zich verder eveneens terecht op het standpunt gesteld dat een beperkte toename van geluid (ten opzichte van de bestaande situatie) passend is in dit woonmilieu. Voor het oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning had moeten weigeren vanwege te verwachten geluidsoverlast bij de woning van eisers, bestaat geen aanleiding. Hetzelfde geldt voor het zicht vanuit de loggia’s op de woning van eisers. Dat is heel beperkt mogelijk en in een stedelijke omgeving normaal. Eisers worden door de loggia’s niet onevenredig in hun (privacy)belangen aangetast. De beroepsgrond slaagt niet.
Parkeren.
11. Ook hiervoor geldt primair dat het bestemmingsplan niet in de weg staat aan het realiseren van een of twee voordeur(en) aan de straatkant. De afwijking van de planregels ziet daar niet op. Maar de rechtbank volgt eisers overigens ook niet in hun betoog dat de twee voordeuren aan de straatkant ten koste gaan van de (beperkte) parkeermogelijkheden. De openbare parkeerplaatsen aan de straat blijven zoals ze zijn. Het bouwplan gaat dus niet ten koste van openbare parkeerplaatsen. Dat sprake is van een smalle straat maakt dat niet anders. Daarbij komt dat de voor het onderhavige bouwplan benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Dat de buren van eisers last zouden kunnen hebben van de nieuwe uitrit is geen belang waarvoor eisers zelf kunnen opkomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B.L. van der Weele, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.A. Timmers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2025
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 10 juli 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraken van 21 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3222 en van 28 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1031.
2.Bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 23 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1818 en de uitspraak van 8 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1949.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:381, r.o. 7.1.
4.Bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 19 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1174 en van 4 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW0758.
5.onder meer in de uitspraken van 7 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3596 en 14 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1565.