3.1.Op 28 december 2022 heeft eiser aan het college verzocht om een bijgevoegde factuur in verband met zijn contributie over de jaren 2016 tot en met 2023 te voldoen aan de VPPG, overeenkomstig artikel 3.3.4 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers (het rechtspositiebesluit).
Standpunt van het college
4. Het college heeft eisers aanvraag afgewezen. Het college stelt zich op het standpunt dat over de vergoeding van de contributie over het jaar 2016 al bij besluit (op bezwaar) van 8 november 2016 onherroepelijk is beslist. Voor zover eiser een herhaalde aanvraag heeft willen doen over het contributiejaar 2016, heeft het college deze aanvraag met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen onder verwijzing naar het eerder afwijzende besluit van 11 mei 2016. Ten aanzien van de vergoeding van de contributie over de jaren 2017 tot en met 2023 stelt het college zich op het standpunt dat deze contributie, gelet op artikel 3.3.4 van het rechtspositiebesluit alleen ten laste van de gemeente vergoed kan worden wanneer de beroepsvereniging voor ieder raadslid toegankelijk is. De VPPG is blijkens haar statuten niet toegankelijk voor raadsleden van landelijke politieke partijen en staat dus volgens het college niet open voor ieder raadslid. De VPPG voldoet naar de mening van het college dan ook formeel gezien niet aan de in het rechtspositiebesluit opgenomen definitie van ‘beroepsvereniging’. De contributie, die eiser aan VPPG is verschuldigd, kan volgens het college dus niet ten laste van de gemeente worden vergoed.
5. Eiser is het niet eens met het college. Eiser stelt zich op het standpunt dat de afwijzing van contributiejaar 2016 niet onherroepelijk is. Volgens eiser is er geen enkel voor bezwaar en beroep vatbaar besluit genomen op 11 mei 2016, omdat dit volgens hem een vals opgesteld raadsbesluit is en een onrechtmatige daad. Daarnaast meent eiser dat de afwijzing van het contributiejaar 2016 niet kan op basis van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Een nieuw feit is volgens eiser dat het besluit van 11 mei 2016 en het daarop volgende besluit op bezwaar van 8 november 2016 niet door een bevoegd bestuursorgaan was genomen. Eiser verwijst in dit verband naar een uitspraak van deze rechtbank van 20 oktober 2022, waarin is geoordeeld dat de gemeenteraad niet bevoegd is om op een verzoek om vergoeding van de contributie te beslissen. Ook de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 oktober 2024moet volgens eiser worden gezien als een nieuw feit of veranderde omstandigheid, omdat in die uitspraak het rechtspositiebesluit zou zijn vernietigd. De contributiejaren 2017 en 2018 vallen volgens eiser binnen het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden (hierna: het oude rechtspositiebesluit). De contributie hoefde volgens eiser op basis van het oude rechtspositiebesluit niet betaald te worden door eiser. Verder stelt eiser dat het onderhavige beroep gaat over het weigeren van erkenning van de VPPG. Voor eiser is het kiezen van een beroepsvereniging, die past bij zijn waardeoriëntatie, van groot belang. Met een verwijzing naar artikel 12 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (over de vrijheid van vergadering en vereniging; hierna: het Handvest) kan volgens eiser geen andere conclusie worden getrokken dan dat de onafhankelijke VPPG een rechtstreeks belang heeft. Eiser verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 12 juli 2017. In deze uitspraak heeft de rechtbank op basis van het oude rechtspositiebesluit voor de uitleg van het begrip ‘beroepsvereniging’ aangesloten bij het normale taalgebruik en de VPPG aangemerkt als een beroepsvereniging. Deze uitspraak is volgens eiser onherroepelijk en in overeenstemming met artikel 12 van het Handvest. Eiser verzoekt de rechtbank om zijn beroep gegrond te verklaren, de VPPG te erkennen als beroepsvereniging voor raadsleden op grond van artikel 8 van de Grondwet en artikel 12 van het Handvest en het college op te dragen de contributie over de jaren 2016 tot en met 2023 rechtstreeks over te maken aan de VPPG.
6. In artikel 3.3.4 van het rechtspositiebesluit is, voor zover hier van belang, bepaald dat indien een raadslid als zodanig lid is van een voor ieder raadslid toegankelijke, landelijk georganiseerde beroepsvereniging die blijkens haar statuten deskundigheidsbevordering of belangenbehartiging van de functie van raadslid ten doel heeft of mede ten doel heeft, wordt de contributie van die beroepsvereniging ten laste van de gemeente vergoed, tenzij het college van burgemeester en wethouders van oordeel is dat de activiteiten van de vereniging onvoldoende invulling geven aan het in de eerste volzin bedoelde doel.
7. De rechtbank stelt voorop dat het in dit beroep gaat om een financieel geschil over het niet toekennen door het college van een (contributie)vergoeding voor een beroepsvereniging op grond van artikel 13 van het oude rechtspositiebesluit respectievelijk artikel 3.3.4 van het rechtspositiebesluit aan eiser als raadslid. Voor zover eiser opkomt voor de belangen van VPPG, merkt de rechtbank op dat eiser in deze procedure alleen kan opkomen voor zijn eigen belangen, maar niet voor de belangen van de VPPG.