ECLI:NL:RBLIM:2025:7615

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
ROE 25/1490
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening woningsluiting op basis van artikel 13b Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 31 juli 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een besluit tot woningsluiting op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester van Landgraaf had besloten de woning van verzoekster te sluiten voor de duur van drie maanden, omdat er een aanzienlijke hoeveelheid lachgas was aangetroffen, wat duidt op drugshandel. Verzoekster, die huurder van de woning is, maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg om een voorlopige voorziening in afwachting van de beslissing op haar bezwaar. De voorzieningenrechter beoordeelde of er een spoedeisend belang was en of het bezwaar een redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat de sluiting noodzakelijk en evenredig was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, wat betekent dat de sluiting van de woning door de burgemeester in stand blijft. De uitspraak benadrukt de ernst van de overtredingen en de noodzaak om op te treden tegen drugshandel in kwetsbare wijken.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/1490

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 juli 2025 in de zaak tussen

[naam], uit Landgraaf, verzoekster

(gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs),
en

de burgemeester van de gemeente Landgraaf, de burgemeester

(gemachtigde: mr. L.M.E. Embregts).

Samenvatting

1. Deze zaak gaat over een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang, waarin de burgemeester heeft besloten de woning van verzoekster met ingang van 30 juni 2025 te sluiten voor de duur van drie maanden. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij heeft daarom bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester en verzocht om een voorlopige voorziening, in afwachting van de beslissing van de burgemeester op haar bezwaar. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoekster.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 20 juni 2025 heeft de burgemeester bepaald dat de woning van verzoekster op grond van artikel 13b van de Opiumwet moet worden gesloten voor de duur van drie maanden.
2.1.
Verzoekster heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2.2.
De burgemeester heeft per e-mailbericht van 27 juni 2025 laten weten dat met sluiting van de woning wordt gewacht totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.
4. Dit oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet. Als verzoekster het niet eens is met de beslissing op het bezwaar (die door de burgemeester nu nog moet worden genomen), kan verzoekster daartegen op dat moment beroep instellen bij de rechtbank. De rechtbank mag in die (bodem)procedure dus anders oordelen over de zaak dan de voorzieningenrechter nu.
Waar gaat deze zaak over?
5. Verzoekster is huurder van de woning. De burgemeester heeft op 20 april 2025 een bestuurlijke rapportage van de politie ontvangen. Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat, naar aanleiding van een melding op 10 april 2025 dat er bij de woning van eiseres 15 kilo lachgas naar binnen was gebracht, een onderzoek is ingesteld naar de woning. De politie heeft de woning op 10 april 2025 onderzocht. Tijdens de doorzoeking van de woning is het volgende aangetroffen:
  • 19 flessen lachgas waarvan zeven flessen met inhoud van in totaal 8.860 gram lachgas (netto);
  • Gebruikte ballonnen;
  • Een burnertelefoon in de slaapkamer.
5.1.
In de bestuurlijke rapportage van 20 april 2025 staat verder dat er naast verzoekster twee andere personen in de woning werden aangetroffen. Een van deze personen heeft drie antecedenten voor de Opiumwet. Verzoekster heeft twee antecedenten voor de Opiumwet (vervaardigen softdrugs).
5.2.
De burgemeester heeft op 19 mei 2025 het voornemen tot woningsluiting voor de duur van drie maanden toegezonden en verzoekster in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Verzoekster heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt door middel van een gesprek op 26 mei 2025 met medewerkers van Openbare Orde & Veiligheid en een brief. Ook heeft verzoekster op 27 mei 2025 nadere stukken ingediend. De burgemeester heeft hierin geen aanleiding gezien om van het voornemen af te wijken.
Is er sprake van een spoedeisend belang?
6. De door verzoekster gevraagde voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen indien er een spoedeisend belang is, waardoor verzoekster niet kan wachten op een beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter dient dus eerst te beoordelen sprake of is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
6.1.
Gelet op het feit dat verzoekster de woning in het geval van sluiting daarvan zal moeten verlaten, is de voorzieningenrechter van oordeel dat voldoende is gebleken van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De burgemeester heeft dit ook niet betwist. De zaak zal dan ook verder inhoudelijk worden beoordeeld.
Is het Damoclesbeleid onredelijk?
7. Verzoekster voert aan dat het door de burgemeester gevoerde Damoclesbeleid [1] onredelijk is. Het beleid biedt geen mogelijkheid om bij een eerste overtreding met een waarschuwing te volstaan waarmee het beleid onvoldoende inhoud geeft aan het uitgangspunt van de wetgever dat bij een overtreding zorgvuldig dient te worden bezien of in plaats van sluiting met een minder verstrekkende maatregel kan worden volstaan.
7.1.
In de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 13b van de Opiumwet is vermeld dat de burgemeester bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient over te gaan, maar moet volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. [2] Van dit uitgangspunt mag hij in ernstige gevallen afwijken.
7.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter biedt het Damoclesbeleid de burgemeester geen mogelijkheid om bij een eerste overtreding als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet te volstaan met een bestuurlijke waarschuwing of andere minder vergaande maatregel dan sluiting. Dat bij wijze van uitzondering in concrete gevallen gemotiveerd kan worden afgeweken van het Damoclesbeleid maakt het voorgaande niet anders. Artikel 4:84 van de Algemene wet Bestuursrecht bepaalt namelijk dat de burgemeester overeenkomstig zijn beleidsregels handelt, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen en dat het Damoclesbeleid dus niet onredelijk mag zijn.
7.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, nu in het Damoclesbeleid niet de mogelijkheid is opgenomen om een waarschuwing op te leggen of een soortgelijke maatregel bij een eerste overtreding, de beleidsregels op dit onderdeel niet redelijk zijn. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 31 maart 2021. [3] Het Damoclesbeleid van de burgemeester geeft onvoldoende inhoud aan het uitgangspunt van de wetgever dat bij een overtreding zorgvuldig dient te worden bezien of in plaats van sluiting van een pand kan worden volstaan met een waarschuwing of een andere maatregel die minder verstrekkend is dan sluiting van het pand.
7.4.
Gebleken is echter dat de burgemeester zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet om het pand te sluiten niet alleen heeft gemotiveerd met een verwijzing naar het Damoclesbeleid, maar ook met een belangenafweging op basis van de feiten en omstandigheden van dit geval. De voorzieningenrechter zal hierna aan de hand van de criteria noodzakelijkheid en evenredigheid beoordelen of uit de door de burgemeester gehanteerde motivering in het bestreden besluit volgt dat sprake is van een overtreding volgens het beleid waardoor de burgemeester tot sluiting van het pand heeft kunnen overgaan.
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan?
8. Vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter is dat mag worden aangenomen dat drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking als de aangetroffen hoeveelheid groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik. Daarbij is in beginsel aannemelijk dat de drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn, als de maximale hoeveelheid voor eigen gebruik – te weten 0,5 gram bij harddrugs en 5 gram bij softdrugs – wordt overschreden. [4] In de richtlijn voor strafvordering Opiumwet, softdrugs (2023R003) van het Openbaar Ministerie wordt 1 ampul (die 8 gram lachgas bevat) aangemerkt als een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik. Bij een geringe overschrijding van die grens kan nog sprake zijn van eigen gebruik. Verzoekster zal dat dan aannemelijk moeten maken.
8.1.
Verzoekster voert aan dat de burgemeester niet bevoegd is om haar woning te sluiten. Volgens verzoekster is er geen sprake van drugshandel. Uit de verklaringen van verzoekster, het feit dat er meerdere personen in de woning waren en er gebruikte ballonnen zijn aangetroffen, volgt naar de mening van verzoekster dat het lachgas voor eigen gebruik was. Daarnaast is in het beleid niet concreet aangegeven wanneer er sprake is van een handelshoeveelheid lachgas. De burgemeester is ten onrechte uitgegaan van een handelsindicatie bij een overschrijding van 5 of 8 gram.
8.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de bestuurlijke rapportage volgt dat er in de woning 19 flessen lachgas zijn aangetroffen waarvan zeven flessen met een inhoud van in totaal 8.860 gram (netto). Dit is een ruime overschrijding van de grens voor eigen gebruik van 8 gram lachgas. De aangetroffen hoeveelheid overschrijdt namelijk 1.107 keer maximale toegestane gebruikershoeveelheid van 8 gram. Al zou de voorzieningenrechter uitgaan van het uitgangspunt van 10 ampullen van 8 gram (80 gram) zoals verzoekster aanvoert, dan is er alsnog sprake van ongeveer 100 keer de toegestane hoeveelheid. Gelet op deze aangetroffen hoeveelheid kan worden aangenomen dat het lachgas in, dan wel vanuit de woning werd verhandeld, afgeleverd en/of verstrekt. Verzoekster heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van (enkel) eigen gebruik. Niet in geschil is dat er meerdere personen in de woning waren en dat er gebruikte ballonnen zijn aangetroffen. Mede gelet op de grote hoeveelheid lachgas die aanwezig was, toont dit juist aan dat het lachgas in de woning verstrekt (dan wel verhandeld) wordt. Gelet hierop is de burgemeester bevoegd de woning te sluiten.
Is sluiting van de woning noodzakelijk?
9. Als de burgemeester bevoegd is om een woning te sluiten, is de volgende vraag of er ook een noodzaak is om de woning te sluiten. Daarbij is van belang of de burgemeester met een minder ingrijpend middel dan een sluiting had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij die woning en het herstel van de openbare orde.
9.1.
Verzoekster voert aan dat sluiting van de woning niet noodzakelijk is. Er is niet gebleken van feitelijke handel of loop naar de woning. Daarbij is er een verminderde mate van noodzaak tot sluiting omdat er sprake is van softdrugs en niet gebleken is van incidenten na 10 april 2025. Ook is niet gebleken van overlastmeldingen of andere omstandigheden die in verband kunnen worden gebracht met handel. Gelet op het tijdsverloop is er ook een verminderde noodzaak tot sluiting. Daarbij was het een eenmalige situatie. De omstandigheden van 24 maart 2024 zijn verder volgens verzoekster niet relevant omdat het niet gaat om een strafbaar feit of sluiting.
9.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de woning van verzoekster een (ruime) handelshoeveelheid lachgas is aangetroffen. Het betreft namelijk een hoeveelheid softdrugs die de gebruikershoeveelheid ver overschrijdt. Dat is een aanwijzing dat de aangetroffen softdrugs deels of geheel bestemd is voor de verkoop, aflevering of verstrekking op basis waarvan kan worden aangenomen dat de woning een rol vervulde binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang bij sluiting op. Dat het lachgas ook werd verstrekt, blijkt uit het feit dat op het moment van het politieonderzoek naast verzoekster ook anderen aanwezig waren en er lege ballonnen lagen. Daarnaast is er ook een burnertelefoon aangetroffen in de slaapkamer van de woning wat aangemerkt kan worden als een handelsindicator. Verder zijn er bij de verhuurder vanaf februari 2025 tot en met april 2025 verschillende overlastmeldingen gedaan door omwonenden ten aanzien van drugsafval, drugsgebruik in de woning, dealen vanuit de woning, de woning beschikbaar stellen aan derden die drugs gebruiken en drugs leveren, personen die af en aan rijden/lopen, openlijk gebruik van lachgas en overlastgevend gedrag onder invloed van drugs door verzoekster en derden. Er zijn ook meldingen ontvangen van na het politieonderzoek op 10 april 2025. Verzoekster en een van de personen die op het moment van het politieonderzoek in de woning aanwezig waren, hebben ook diverse antecedenten op het gebied van de Opiumwet. Bovendien heeft de burgemeester er terecht op gewezen en voldoende onderbouwd dat de woning gelegen is in een kwetsbare wijk waar in de afgelopen vijf jaren vaker sprake is geweest van drugsovertredingen of drugsgerelateerde criminaliteit. De burgemeester mag dan ook belang hechten aan het signaal dat wordt afgegeven met de sluiting, namelijk dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit. Gelet op het voorgaande heeft de burgemeester zich op het standpunt mogen stellen dat niet met een minder verstrekkende maatregel kon worden volstaan dan sluiting van de woning ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. De burgemeester heeft de sluiting van de woning dan ook noodzakelijk mogen achten. Er is geen sprake van een zodanig tijdsverloop waardoor de sluiting niet meer noodzakelijk is.
Is de sluiting van de woning evenredig?
10. Als sluiting van de woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Daarbij gaat het erom of de maatregel voldoende is afgestemd op de concrete situatie. In dit verband kunnen verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting.
10.1.
Verzoekster voert aan dat de sluiting niet evenredig is. Allereerst wijst zij op de onredelijkheid van het beleid. Daarnaast ontbreekt de motivering waaruit blijkt dat is onderzocht of met een minder ingrijpend middel kon worden volstaan. Verder heeft de burgemeester onvoldoende rekening gehouden met de nadelige gevolgen van de sluiting. Zo kan verzoekster geen andere woonplaats krijgen omdat zij geen financiële middelen heeft. Daarnaast staat verzoekster onder behandeling en volgt zij therapiesessies. Haar zoontje staat onder toezicht en verblijft bij haar moeder. Er zal een begeleide omgang gestart worden in de woning van verzoekster omdat dit voor haar zoontje een vertrouwde omgeving is. Als de woning gesloten wordt, is dit niet mogelijk. Ten slotte bestaat er ook de mogelijkheid dat haar huurovereenkomst wordt ontbonden.
10.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sluiting van de woning evenredig is. De voorzieningenrechter is – gelet op het voorgaande – van oordeel dat niet gebleken is dat verzoekster geen verwijt kan worden gemaakt van de aanwezigheid van softdrugs in de woning. Dat verzoekster stelt niet te weten dat lachgas verboden is, is hiertoe onvoldoende. Verzoekster was ten tijde van het politieonderzoek aanwezig in de woning waarbij op dat moment lachgas aanwezig was en werd gebruikt. Zij had dus kennis van de aanwezigheid van de lachgas. Bovendien is zij als huurder van de woning verantwoordelijk voor wat zich in de woning afspeelt. Aan het sluiten van de woning is verder inherent dat verzoekster haar woning moet verlaten. Verzoekster heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aangetoond dat zij een bijzondere binding heeft met de woning. Dat zij behandeld wordt voor psychische klachten, is hiervoor onvoldoende. Uit de door haar overgelegde stukken is niet gebleken dat zij voor haar behandeling afhankelijk is van de woning. Dat er momenteel een omgangstraject is tussen verzoekster en haar (minderjarige) zoontje, wat binnen een stabiele omgeving dient plaats te vinden is ook onvoldoende om deze bijzondere binding aan te nemen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester de belangen van het zoontje van verzoekster voldoende in zijn besluitvorming heeft betrokken. Hierbij heeft de burgemeester kunnen betrekken dat het zoontje gedurende één jaar bij de moeder van verzoekster verblijft in het kader van een uithuisplaatsing. Verder heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de begeleide omgang niet per se in de woning van verzoekster hoeft plaats te vinden. Verzoekster heeft ter zitting toegelicht dat zij een keer per week (op maandag) een uur met haar zoontje doorbrengt in het kader van de begeleide omgang. De voorzieningenrechter is het met de burgemeester eens dat dit ook op een andere locatie kan plaatsvinden zoals bijvoorbeeld in een speeltuin. De voorzieningenrechter overweegt verder dat verzoekster niet heeft onderbouwd dat het voor haar (financieel) niet mogelijk is om (tijdelijk) vervangende woonruimte te vinden. Verzoekster heeft tot slot aangevoerd dat woningsluiting grote gevolgen kan hebben gelet op een eventuele ontbinding van de huurovereenkomst. Gelet op de ernst van de overtreding is de voorzieningenrechter echter van oordeel dat het besluit niet onevenredig is. De burgemeester heeft meer gewicht kunnen en mogen toekennen aan het belang van het herstel van de openbare orde en in een veilig woon- en leefklimaat in de omgeving dan aan het belang van verzoekster.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af. Dat betekent dat de burgemeester de woning van verzoekster in afwachting van de beslissing op bezwaar niet (meer) open hoeft te houden. Voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling van verzoekster bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M.M.F. Roijen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 31 juli 2025.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Beleidsregels wet Damocles en wet Victoria gemeente Landgraaf 2020.
2.Kamerstukken II 2005-2006, 30 515, nr. 3, p. 8 en Kamerstukken II 2006-2007, 30 515, nr. 6 p. 1.
4.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922.