ECLI:NL:RBLIM:2025:8222

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
22 augustus 2025
Zaaknummer
11596617 \ CV EXPL 25-1373
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van arbeidsovereenkomst en loonvordering in arbeidsconflict tussen werknemer en Stichting Afnorth International School

In deze zaak heeft de kantonrechter te Maastricht op 20 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een werknemer, en Stichting Afnorth International School (AIS), zijn werkgever. De werknemer vorderde onder andere betaling van achterstallig loon en de ontbinding van een overeenkomst die op 13 januari 2025 was gesloten, waarin zijn arbeidsuren waren verminderd. De werknemer was in dienst getreden op 15 oktober 2021 en had zijn functie en arbeidsomvang in de loop der tijd gewijzigd. Na een ziekmelding in september 2024 en een daaropvolgende wijziging van zijn arbeidsovereenkomst, ontstond er een conflict over de voorwaarden van de arbeidsovereenkomst en de betaling van zijn loon.

De kantonrechter oordeelde dat de werknemer de overeenkomst van 13 januari 2025 tijdig had ontbonden op grond van artikel 7:670b BW, wat betekent dat de werknemer recht had op zijn oorspronkelijke loon van € 2.918,16 bruto per maand. De rechter wees de vorderingen van de werknemer toe, inclusief de betaling van achterstallig loon, vakantiebijslag en wettelijke rente. De werkgever werd ook veroordeeld tot het verstrekken van gecorrigeerde loonstroken en het betalen van proceskosten. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever in gebreke was gebleven en dat de werknemer recht had op de gevorderde bedragen, inclusief wettelijke verhogingen.

De uitspraak benadrukt de rechten van werknemers bij het ontbinden van arbeidsovereenkomsten en de verplichtingen van werkgevers om tijdig en correct loon te betalen. De zaak illustreert ook de toepassing van relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot arbeidsovereenkomsten en de ontbinding daarvan.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11596617 \ CV EXPL 25-1373
Vonnis van 20 augustus 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. E.G.W. Hendriks,
tegen
STICHTING AFNORTH INTERNATIONAL SCHOOL,
te Brunssum,
gedaagde partij,
hierna te noemen: AIS,
gemachtigde: mr. C.C. Berends.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
- het bericht van 18 juni 2025 met een productie van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 24 juni 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt en waarbij namen AIS een pleitnota overgelegd is.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 15 oktober 2021 voor bepaalde tijd in dienst getreden van AIS in de functie van poetsman voor 15 uur per week.
2.2.
Enkele maanden daarna is de functie van [eiser] gewijzigd in die van custodian. De overeengekomen arbeidsomvang is toen gewijzigd naar 38 uur per week.
2.3.
Bij brief van 2 mei 2023 heeft [eiser] aan AIS gevraagd of hij één dag per week minder mocht werken omdat hij last van zijn schouders had. AIS is daar niet mee akkoord gegaan.
2.4.
Met ingang van 21 maart 2024 is de arbeidsovereenkomst met [eiser] omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het loon van [eiser] op basis van die arbeidsovereenkomst bedroeg laatstelijk € 2.918,16 bruto per maand.
2.5.
Op 16 september 2024 heeft [eiser] zich ziekgemeld. Daarna is hij op arbeidstherapeutische basis bij AIS gaan werken voor 4,5 uur per week.
2.6.
In januari 2025 heeft [eiser] gesproken met [naam] (assistent director van AIS). Na dat gesprek hebben [eiser] en [naam] een op 13 januari 2015 gedateerde overeenkomst ondertekend op grond waarvan de uren die [eiser] dient te werken met ingang van 14 januari 2025 worden verminderd naar 30 uur per week. De overeenkomst vermeldt verder (onder meer) dat het brutoloon € 2.303,81 per maand gaat bedragen en dat dit 30/38 van € 2.918,16 is.
2.7.
Bij brief van 27 januari 2025 heeft de gemachtigde van [eiser] aan AIS onder meer medegedeeld dat [eiser] de overeenkomst van 13 januari 2025 ontbindt op grond van art. 7:670b BW. Ook heeft de gemachtigde van [eiser] in die brief de overeenkomst vernietigd omdat sprake is geweest van een wilsgebrek. [eiser] zou volgens zijn gemachtigde hebben gedwaald omtrent de inhoud van de overeenkomst en AIS heeft misbruik gemaakt van de omstandigheden van [eiser] , aldus de gemachtigde.
2.8.
Bij brief van 4 februari 2025 heeft de gemachtigde van AIS betwist dat er sprake is geweest van dwaling of misbruik van omstandigheden.
2.9.
Daarna heeft de gemachtigde van [eiser] nog gereageerd, maar dit heeft er niet toe geleid dat partijen hun standpunten gewijzigd hebben.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert primair:
de overeenkomst van 13 januari 2025 ontbonden of vernietigd te verklaren,
AIS te veroordelen tot betaling van het achterstallig loon vanaf 14 januari 2025:
- januari 2025: € 356,60, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en 8,34%
eindejaarsuitkering, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente en de
wettelijke verhoging
- februari 2025: € 614,35, eveneens te vermeerderen met de vakantiebijslag en
eindejaarsuitkering, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente en de
wettelijke verhoging,
3. AIS te veroordelen tot betaling van het loon van € 2.918,16 bruto, althans een aanvulling van € 614,35 bruto per maand vanaf maart 2025, te vermeerderen met de vakantiebijslag en de eindejaarsuitkering, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging,
4. AIS te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis gecorrigeerde loonstroken vanaf januari 2025 te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of per keer dat AIS daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,00,
5. AIS te veroordelen tot betaling van de proceskosten en de nakosten.
Voor het geval de hiervoor genoemde vorderingen 1. tot en met 4. worden afgewezen, vordert [eiser] subsidiair:
6. AIS te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 773,56 bruto,
7. AIS te veroordelen om op straffe van verbeurte van een dwangsom een bruto/netto specificatie van de transitievergoeding aan [eiser] af te geven,
8. AIS te veroordelen medewerking te verlenen aan een aanvraag van [eiser] voor een WW / ZW uitkering, eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom,
9. AIS te veroordelen tot betaling van de proceskosten en de nakosten.
3.2.
AIS voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van alle vorderingen van [eiser] .
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] de overeenkomst van 13 januari 2025 heeft ontbonden. Hieruit volgt dat de overige primaire vorderingen van [eiser] zullen worden toegewezen en dat niet wordt toegekomen aan beoordeling van de subsidiaire vordering. Hieronder zal de kantonrechter uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
ontbinding of vernietiging van de overeenkomst van 13 januari 2025
4.2.
[eiser] was op 13 januari 2025 in dienst van AIS in de functie van custodian voor 38 uur per week tegen een brutoloon van € 2.918,16.
4.3.
In de overeenkomst van 13 januari 2025 zijn AIS en [eiser] overeengekomen dat hij met ingang van 14 januari 2025 30 uur per week gaat werken. Dat is een vermindering van 8 uur per week. Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat het loon van [eiser] wegens de urenvermindering wordt verlaagd (30/38 van € 2.918,16). Met [eiser] is de kantonrechter van oordeel dat zodoende de arbeidsovereenkomst tussen partijen gedeeltelijk is beëindigd. Anders dan AIS lijkt te suggereren, is een urenvermindering zoals hier is overeengekomen wel degelijk te kwalificeren als een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
4.4.
Dat partijen schriftelijk kunnen overeenkomen de arbeidsovereenkomst gedeeltelijk te beëindigen, blijkt uit overweging 3.3.3. van de Hoge Raad in de beschikking van 21 februari 2020 (ECLI:NL:HR:2020:283). In die overweging verwijst de Hoge Raad expliciet naar art. 7:670b BW.
4.5.
In artikel 7:670b lid 2 BW is bepaald dat de werknemer het recht heeft een schriftelijke overeenkomst waarin de arbeidsovereenkomst is beëindigd zonder opgaaf van redenen binnen veertien dagen na de datum waarop deze beëindigingsovereenkomst tot stand is gekomen, te ontbinden door middel van een aan de werkgever gerichte schriftelijke verklaring.
4.6.
[eiser] betoogt dat hij met de brief van zijn gemachtigde op 27 januari 2025 (zie hierboven in 2.7) tijdig de overeenkomst van 13 januari 2025 ontbonden heeft overeenkomstig artikel 7:670b lid 2 BW. AIS stelt daartegenover dat dit artikel “niet van toepassing op deze casus” is. Een duidelijke onderbouwing voor dit verweer geeft AIS niet. Het lijkt erop dat zij vindt dat artikel 7:670b BW alleen van toepassing is op vaststellingsovereenkomsten en dat zij van mening is dat de overeenkomst van 13 januari 2025 geen vaststellingsovereenkomst is. Voor zover AIS dat heeft beoogd aan te voeren, kan dat haar niet baten. Artikel 7:670b BW is namelijk van toepassing als partijen schriftelijk overeenkomen dat een arbeidsovereenkomst geheel of gedeeltelijk wordt beëindigd. Van een dergelijke overeenkomst is in deze zaak sprake. Anders dan AIS lijkt te suggereren hoeft is het voor de toepasselijkheid van 7:670b BW niet vereist dat het moet gaan om een vaststellingsovereenkomst. De conclusie is dan ook dat [eiser] de overeenkomst van 13 januari 2025 tijdig op grond van 7:670b lid 2 BW ontbonden heeft.
4.7.
Op grond van voorgaande overwegingen moet de vordering van [eiser] om voor recht te verklaren dat de overeenkomst van 13 januari 2025 is ontbonden, worden toegewezen. De kantonrechter komt daarom niet meer toe aan beoordeling van de overige stellingen die partijen hebben ingenomen over met name de mogelijke wilsgebreken, de wijze van functioneren van [eiser] en de vraag of hij zelf een urenvermindering wilde. Al deze en andere aangevoerde twistpunten kunnen namelijk niet tot een ander oordeel leiden dan dat [eiser] de overeenkomst van 13 januari 2025 met succes heeft ontbonden.
achterstallig loon januari en februari 2025, wettelijke rente en wettelijke verhoging
4.8.
Aangezien de overeenkomst tot gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst tijdig is ontbonden, is [eiser] nog altijd in dienst op basis van een
38-urige werkweek tegen een brutoloon van € 2.918,16. Met ingang van 14 januari 2025 heeft AIS aan [eiser] per maand een brutoloon betaald op basis van een 30-urige werkweek. [eiser] heeft dus te weinig loon ontvangen. Tegen de berekening van de hoogte van het loon heeft AIS geen verweer gevoerd. De berekening komt de kantonrechter juist voor. De gevorderde bedragen zullen daarom worden toegewezen.
4.9.
De gevorderde betaling van 8% vakantiebijslag zal eveneens worden toegewezen. Het moet er immers voor gehouden worden dat de tot en met 31 mei 2025 gereserveerde vakantiebijslag in juni betaald had moeten zijn. Dat volgt uit art. 17 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en [eiser] noch AIS stelt dat partijen een van dit artikel afwijkende afspraak gemaakt hebben.
4.10.
De eindejaarsuitkering van 8,34% zal niet worden toegewezen. [eiser] heeft uiteraard recht op de maandelijkse reservering van 8,34% voor deze kennelijk overeengekomen eindejaarsuitkering. Dat [eiser] nu al recht heeft op uitbetaling van deze uitkering, heeft hij echter niet gesteld en er is (anders dan bij de vakantiebijslag) geen wettelijke regeling die hier iets over bepaalt. De vordering van [eiser] moet daarom op dit onderdeel worden afgewezen.
4.11.
De wettelijke rente over het achterstallige loon van januari en februari 2025 (inclusief vakantiebijslag) zal worden toegewezen vanaf de respectieve data van verzuim.
4.12.
Een werkgever is bij te late betaling aan de werknemer een wettelijke verhoging verschuldigd. Dit staat in art. 7:625 BW. De wettelijke verhoging is verschuldigd na de derde werkdag waarop het loon betaald had moeten zijn. Het is duidelijk dat AIS deze termijn van drie werkdagen inmiddels ruimschoots overschreden heeft. Anders dan AIS betoogt, kan dit haar wel worden toegerekend. Vanaf het moment dat [eiser] zich terecht beriep op ontbinding van de overeenkomst van 13 januari 2025 had AIS zich moeten en kunnen realiseren dat zij het brutoloon van € 2.918,16 aan [eiser] had moeten betalen. Desondanks heeft zij dat niet gedaan. In het verweer van AIS ziet de kantonrechter dan ook geen grond voor afwijzing of matiging van de gevorderde wettelijke verhoging. Ook dit onderdeel zal dus worden toegewezen.
loon vanaf maart 2025, wettelijke rente en wettelijke verhoging
4.13.
[eiser] vordert AIS te veroordelen tot betaling van het loon van € 2.918,16 bruto per maand, althans tot betaling van een aanvulling van € 614,35 bruto per maand. Dit onderdeel, waar AIS geen afzonderlijk verweer tegen gevoerd heeft, zal worden toegewezen.
4.14.
De gevorderde vakantiebijslag zal worden toegewezen voor de maanden maart tot en met mei 2025. Die post had AIS immers op grond van de wet al in juni 2025 moeten betalen (zie ook hiervoor in 4.9). Voor de maanden na mei 2025 is de vakantiebijslag momenteel nog niet toewijsbaar.
4.15.
De eindejaarsuitkering van 8,34% zal niet worden toegewezen. De kantonrechter verwijst daartoe naar hetgeen zij hiervoor in 4.10 heeft overwogen.
4.16.
De wettelijke rente over het achterstallige loon zal worden toegewezen vanaf de respectieve verzuimdata.
4.17.
Ook de wettelijke verhoging zal worden toegewezen over het te laat betaalde loon..
loonspecificaties en dwangsom
4.18.
AIS zal worden veroordeeld om aan [eiser] gecorrigeerde loonspecificaties te verstrekken. [eiser] vordert om AIS te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis daartoe over te gaan. Tegen die termijn heeft AIS geen afzonderlijk verweer gevoerd en het moet er dus voor gehouden worden dat AIS aan die termijn kan voldoen. De vordering van [eiser] op dit onderdeel wordt daarom toewijsbaar geacht. Dat geldt ook voor de door hem gevorderde dwangsom.
subsidiaire vordering
4.19.
De subsidiaire vordering is ingesteld voor het geval de primaire vordering wordt afgewezen. De primaire vordering wordt niet afgewezen en daarom komt de kantonrechter niet toe aan een beoordeling van de subsidiaire vordering.
de proceskosten en de nakosten
4.20.
AIS is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal AIS niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
90,00
- salaris gemachtigde
270,00
(2 punten × € 135,00)
Totaal
360,00
4.21.
In dit vonnis wordt geen afzonderlijke beslissing genomen over de gevorderde nakosten. Een kostenveroordeling levert immers ook een executoriale titel op voor de nakosten. De kantonrechter verwijst in dat verband naar het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:853).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomst van 13 januari 2025 ontbonden is,
5.2.
veroordeelt AIS tot betaling van het brutoloon:
  • van januari 2025 van € 356,60, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag
  • van februari 2025 van € 614,35, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag
  • vanaf maart 2025 van € 2.918,16, althans een aanvulling van € 614,35, per maand, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag,
5.3.
veroordeelt AIS tot betaling van de wettelijke rente over hetgeen zij op grond van 5.2. aan [eiser] aan achterstallig loon moet betalen, vanaf de respectieve verzuimdata tot de dag van betaling,
5.4.
veroordeelt AIS tot betaling van de wettelijke verhoging over hetgeen zij op grond van 5.2. aan [eiser] aan achterstallig loon moet betalen,
5.5.
veroordeelt AIS om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] gecorrigeerde loonstroken af te geven van het loon vanaf januari 2025, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of per keer dat AIS daarmee in gebreke blijft, tot een maximumbedrag van € 10.000,00,
5.6.
veroordeelt AIS in de proceskosten van € 360,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2025.
RW