ECLI:NL:RBLIM:2025:9599

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 oktober 2025
Publicatiedatum
6 oktober 2025
Zaaknummer
ROE 25/2222
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens niet meewerken aan Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 6 oktober 2025 uitspraak gedaan over de ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoeker, die per 15 september 2025 was ingegaan. Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) had het rijbewijs ongeldig verklaard omdat verzoeker niet had meegewerkt aan een opgelegde Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG). Verzoeker was het niet eens met deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening om de ongeldigverklaring op te schorten totdat er een beslissing op zijn bezwaar was genomen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen. De rechter oordeelde dat het CBR niet voldoende had aangetoond dat de uitnodigingen voor de EMG-cursus op regelmatige wijze aan verzoeker waren aangeboden. De aangetekende brief was retour gezonden met de aantekening 'niet afgehaald', en de niet-aangetekende brief was niet retour gezonden. Verzoeker had aangevoerd dat hij geen van de brieven had ontvangen en dat hij zijn rijbewijs nodig had voor zijn werk. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij niet op de hoogte was van de cursusdata en dat het CBR niet had voldaan aan zijn informatieplicht.

De voorzieningenrechter schorste het besluit van het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs en bepaalde dat verzoeker voorlopig weer gebruik mocht maken van zijn rijbewijs. Tevens werd het CBR veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoeker, die in totaal € 1.814,- bedroegen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/2222

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 oktober 2025 in de zaak tussen

[naam] , uit Sittard, verzoeker

(gemachtigde: mr. N.D. Bouman),
en

CBR divisie Rijgeschiktheid, het CBR

(gemachtigde: mr. J.A. Launspach).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het ongeldig verklaren van het rijbewijs van verzoeker per 15 september 2025. Het CBR heeft het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard omdat hij niet heeft meegewerkt aan een opgelegde Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG). Verzoeker is het niet eens met dit besluit. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening die ertoe strekt dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs wordt opgeschort tot op het bezwaar is beslist.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 8 september 2025 heeft het CBR het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard vanaf 15 september 2025.
2.1.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2.2.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend. Verzoeker heeft hierop gereageerd.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het CBR.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang is bij de gevraagde voorlopige voorziening voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld. Verzoeker voert aan dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en zijn inkomen. Hierin ziet de voorzieningenrechter voldoende reden om spoedeisend belang aan te nemen.
De totstandkoming van het bestreden besluit
4. Verzoeker heeft op 15 oktober 2024 een EMG opgelegd gekregen wegens afwijkend rijgedrag.
4.1.
In de brief van 8 april 2025 heeft het CBR aan verzoeker laten weten dat hij de cursus kon inplannen. In de brief staat dat verzoeker dit uiterlijk 22 april 2025 moet doen en als hij dit niet doet, het CBR de cursus voor hem inplant waarna hij een bevestiging ontvangt met de cursusdata. Verzoeker heeft geen contact opgenomen om de cursus te plannen. In de brief van 24 april 2025 is verzoeker opgeroepen voor de cursus op 28 juni 2025. Op deze dag heeft verzoeker zich ziekgemeld. Het CBR heeft dit als een geldige reden van verhindering aangemerkt. In de brief van 8 juli 2025 is verzoeker op de hoogte gesteld dat hij de cursus opnieuw kon inplannen. Verzoeker heeft geen contact opgenomen met het CBR en in de brief van 17 juli 2025 is hij opgeroepen voor de cursus beginnend op 2 september 2025. Deze brief is zowel via aangetekende als reguliere post verzonden. De aangetekende brief is retour gezonden naar het CBR met de aantekening “niet afgehaald”. De niet aangetekende versie is niet retour gezonden. Op 2 september 2025 heeft het CBR van de trainer vernomen dat verzoeker zonder opgave van redenen niet was verschenen op de eerste cursusdag. Verzoeker heeft op 4 september 2025 telefonisch contact opgenomen met het CBR om een cursus in te plannen. Verzoeker heeft aangegeven dat hij geen brieven heeft ontvangen. Op 5 en 8 september hebben verzoeker en het CBR mailcontact gehad. Het CBR heeft daarop het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard met het besluit van 8 september 2025 wegens het niet meewerken aan de EMG.
Het standpunt van verzoeker
5. Verzoeker voert aan dat hij heeft meegewerkt aan de cursus. Hij heeft de kosten voor de cursus op tijd betaald en hij heeft zich bij verhindering afgemeld omdat hij ziek was. De (aangetekende) brieven over het inplannen van de cursus heeft verzoeker nooit ontvangen. Ook heeft hij geen niet-thuisbericht van PostNL ontvangen. Hierdoor was hij niet op de hoogte van de cursusdata en hem kan dan ook niet worden verweten dat hij niet is verschenen. Volgens verzoeker ligt het op de weg van het CBR om aannemelijk te maken dat de aangetekende brieven daadwerkelijk aan verzoeker zijn aangeboden. Verzoeker heft geen belang bij het niet bijwonen van de cursus. Hij heeft de kosten voor de cursus al betaald en heeft een aanzienlijk belang bij het behouden van zijn rijbewijs.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat het in deze zaak gaat om de vraag of het CBR aannemelijk heeft gemaakt dat de brief van 17 juli 2025 waarin verzoeker wordt uitgenodigd voor de cursus aan verzoeker is aangeboden. Het CBR heeft gesteld dat de uitnodiging zowel per aangetekende als niet-aangetekende post is verzonden. Niet in geschil is dat het CBR daarbij het juiste adres van verzoeker heeft gebruikt.
De aangetekende verzending
7. Als een stuk van een bestuursorgaan aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst hiervan ontkent, moet worden onderzocht of het postvervoerbedrijf het stuk op regelmatige wijze op het adres heeft aangeboden. [1] Als het interne systeem van het postvervoerbedrijf laat zien dat de bezorger op het juiste adres heeft uitgereikt of daar een zogenoemd afhaalbericht heeft achtergelaten, rechtvaardigt dat het vermoeden dat het stuk op regelmatige wijze op het adres is aangeboden. Als belanghebbende stelt dat het stuk niet is uitgereikt of geen afhaalbericht (op het juiste adres) is ontvangen, dan ligt het op zijn weg om het aan de gegevens van het postvervoerbedrijf ontleende vermoeden te ontzenuwen. Hiervoor is niet vereist dat hij aannemelijk maakt dat het stuk niet is ontvangen of aangeboden. Voldoende is dat belanghebbende feiten en omstandigheden aanvoert op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld of het stuk is ontvangen of aangeboden. Als belanghebbende erin slaagt het vermoeden te ontzenuwen, dan moet worden aangenomen dat het desbetreffende stuk niet op regelmatige wijze op het adres van belanghebbende is aangeboden. [2]
7.1.
Uit het door het CBR overgelegde Track & Trace-overzicht blijkt dat volgens het interne systeem van PostNL het stuk op het adres van verzoeker is aangeboden en daarna naar een PostNL-punt is verzonden om daar te worden afgehaald. Dit rechtvaardigt het vermoeden dat het stuk op regelmatige wijze is aangeboden. Uit het Track & Trace-overzicht blijkt echter niet dat er ook een niet-thuisbericht of afhaalbericht is achtergelaten. Verzoeker stelt dat hij geen afhaalbericht heeft ontvangen. Gelet op de recente problemen rondom de bezorging van (aangetekende) post, die in de recente rechtspraak zijn onderkend, ziet de rechtbank geen reden om verzoeker hierin niet te volgen. [3] In dit geval is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat betwijfeld kan worden of er een afhaalbericht is achtergelaten. Daarmee heeft verzoeker het vermoeden van regelmatige bezorging ontzenuwd, zodat moet worden aangenomen dat de brief van 17 juli 2025 waarin verzoeker wordt uitgenodigd voor de cursus, niet op regelmatige wijze op zijn adres is aangeboden.
De niet-aangetekende verzending
8. Als de geadresseerde stelt dat hij, zoals verzoeker in dit geval, een niet-aangetekend verzonden brief niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat de brief wel op het adres van geadresseerde is ontvangen. [4] Het CBR heeft te kennen gegeven geen gebruik te maken van een verzendadministratie en heeft ook geen ander bewijs van verzending van de niet aangetekend verzonden brief geleverd. De verzending van deze brief is dan ook niet aannemelijk gemaakt. Gelet hierop bestaat er geen gerechtvaardigd vermoeden dat verzoeker de niet-aangetekende brief van 17 juli 2025 heeft ontvangen.
Is het rijbewijs van verzoeker terecht ongeldig verklaard?
9. Gelet op het voorgaande vindt de voorzieningenrechter dat het CBR het rijbewijs van verzoeker niet ongeldig had mogen verklaren per 15 september 2025 wegens het niet meewerken aan een EMG. Verzoeker kan geen verwijt worden gemaakt van het missen van de cursus omdat , zoals hiervoor is overwogen, wordt aangenomen dat hij de uitnodigingsbrief voor de cursus niet heeft ontvangen. De voorzieningenrechter weegt hierbij ook mee dat niet duidelijk is wat het belang van verzoeker zou zijn geweest om niet bij de cursus te verschijnen. Hij heeft de kosten van de cursus immers betaald en heeft belang bij het zo spoedig mogelijk volgen van de cursus. Ook heeft verzoeker een aanzienlijk belang bij het behoud van zijn rijbewijs. Hij heeft het rijbewijs namelijk nodig voor zijn werk als bezorger. Daarnaast heeft verzoeker zelf telefonisch contact opgenomen met het CBR omdat hij niks zou hebben vernomen over het plannen van de cursus. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat aan verzoeker niet kan worden tegengeworpen dat hij wist of zou moeten weten dat hij een brief voor de cursusdata zou ontvangen. Hij dient hier wel behoorlijk over te worden geïnformeerd. Met het enkele niet onderbouwde standpunt van het CBR ter zitting dat verzoeker waarschijnlijk een CBR-account heeft waarin hij alle brieven (en dus ook de cursusdata) kan zien, is het CBR er naar het oordeel van de voorzieningenrechter er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat verzoeker op de hoogte was van de brief van 17 juli 2025 en de hierin vermelde cursusdata.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 8 september 2025 tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoeker is geschorst tot twee weken nadat een beslissing op bezwaar is bekendgemaakt. Dit betekent dat verzoeker (voorlopig) weer gebruik mag maken van zijn rijbewijs.
10.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet het CBR het griffierecht vergoeden en krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten ter hoogte van € 1.814,- (voor het indienen van een verzoekschrift door een gemachtigde en het verschijnen ter zitting). [5] Het CBR moet deze vergoeding betalen.
-

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het besluit van 8 september 2025 tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat het CBR het griffierecht van € 194,- aan verzoeker moet vergoeden;
  • veroordeelt het CBR in tot betaling van de proceskosten van € 1.814,- aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M.M.F. Roijen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2025. .
griffier
de voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 6 oktober 2025

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 31 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:380 en de uitspraak van de Afdeling van 24 september 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4527.
2.Uitspraak van de Afdeling van 24 september 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4527.
3.De voorzieningenrechter wijst op de gemeenschappelijke bijlage bij de conclusies van de advocaat-generaal van de Hoge Raad van 15 maart 2024, ECLI:NL:PHR:2024:355.
4.Uitspraak van de Afdeling van 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:468.
5.Zie het Besluit proceskosten bestuursrecht.