ECLI:NL:RBMID:2004:AR3840
Rechtbank Middelburg
- Raadkamer
- J.T. Begheyn
- G.J.A. van Unnik
- E.P. Jansen
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in de varkenshouderij
In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 8 oktober 2004 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen de veroordeelde, hierna aangeduid als X. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door X zou zijn behaald uit strafbare feiten in de varkenshouderij. De vordering van de officier van justitie, die op 18 december 2000 aan X was betekend, betrof een bedrag van f. 932.777,00 (ongeveer € 432.275,75) ter ontneming van het door X wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering meerdere keren is aangehouden vanwege een civielrechtelijk geschilpunt en dat de inhoudelijke behandeling van de ontnemingsvordering op 10 september 2004 heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de argumenten van de raadsman van X, die aanvoerde dat de ontnemingsvordering niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard. De raadsman stelde dat het openbaar ministerie de ontnemingsvordering niet had kunnen instellen, omdat het wederrechtelijk verkregen voordeel al was verdisconteerd in de opgelegde geldboetes in de hoofdzaak. De rechtbank heeft dit verweer verworpen en geoordeeld dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat X door het benutten van grondgebonden mestrechten van akkerbouwers in 1997 kosten heeft bespaard, wat heeft geleid tot het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank heeft het wederrechtelijk voordeel vastgesteld op € 122.298,75, gebaseerd op de besparing van kosten die X heeft gerealiseerd door de illegale constructie van het gebruik van mestproductierechten. De rechtbank heeft geoordeeld dat, hoewel X in een slechte financiële positie verkeert, er geen aanleiding is om het ontnemingsbedrag te matigen. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan X om dit bedrag aan de Staat te betalen, en heeft de overige vorderingen van het openbaar ministerie afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter, mr. J.T. Begheyn, buiten staat was om de uitspraak te ondertekenen.