ECLI:NL:RBMNE:2013:7767

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juli 2013
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
AWB-12_2962
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing inschrijving in het Register beëdigde tolken en vertalers en plaatsing op de uitwijklijst

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juli 2013 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek tot inschrijving in het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv) en plaatsing op de uitwijklijst als tolk Nederlands-Pashto. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend, die door de Minister van Veiligheid en Justitie was afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van haar taalvaardigheid in het Pashto. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister onvoldoende gemotiveerd heeft waarom eiseres niet aan de vereisten voldeed, ondanks de overgelegde documenten die haar werkervaring en taalvaardigheid aantoonden. De rechtbank oordeelde dat de Minister de aanvraag van eiseres opnieuw moest beoordelen, met inachtneming van de door haar overgelegde bewijsstukken. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de Minister opgedragen om binnen 10 weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is de Minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: SBR 12/2962

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2013 in de zaak tussen

[eiseres], te[woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. P.B.Ph.M. Bogaers),
en
de Minister van Veiligheid en Justitie, voor deze, de raad voor rechtsbijstand, verweerder
(gemachtigde: mr. F. Kabbouti).

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres tot inschrijving in het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv) en plaatsing op de uitwijklijst als tolk Nederlands-Pashto (en vice versa), met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), afgewezen.
Bij besluit van 26 juli 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres, onder aanpassing van de motivering, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt voor 1 januari 2013.
2.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres heeft op 9 februari 2010 een verzoek ingediend om als tolk Nederlands-Pashto (en vice versa) te worden ingeschreven in het Rbtv en subsidiair verzocht tot plaatsing op de uitwijklijst.
Bij besluit van 16 maart 2010 heeft verweerder dit verzoek afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan de in het Besluit beëdigde tolken en vertalers (Bbtv) gestelde voorwaarden. Eiseres wordt ook niet op de uitwijklijst geplaatst, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in het Besluit uitwijklijst Wbtv (BUWbtv). Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij besluit van 25 mei 2010 ongegrond is verklaard.
Op 27 juni 2011 heeft eiseres opnieuw een aanvraag gedaan om als tolk Nederlands-Pashto (en vice versa) in het Rbtv te worden ingeschreven dan wel subsidiair op de uitwijklijst te worden geplaatst. Ter ondersteuning van deze aanvraag heeft eiseres aanvullende documenten overgelegd. Bij besluit van 14 september 2011 heeft verweerder de aanvraag van 27 juni 2011 met toepassing van artikel 4:6 van de Awb afgewezen. In het kader van het bezwaar van eiseres tegen dit besluit heeft de commissie voor bezwaar (hierna: de commissie) op 23 juli 2012 advies uitgebracht. De commissie stelt dat eiseres terecht niet is ingeschreven in het Rbtv als tolk Nederlands-Pashto (en vice versa) en eveneens als zodanig terecht niet op de uitwijklijst is geplaatst. Daarbij heeft de commissie, voor zover hier van belang, opgemerkt dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij het Pashto op hbo-niveau beheerst, waardoor inschrijving in het Rbtv niet mogelijk is en zij eveneens niet de beheersing van het Pashto op B2-niveau van het Europees Referentiekader voor talen (ERK) heeft aangetoond en daarmee niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor plaatsing op de uitwijklijst. Hoewel de commissie van oordeel is dat in het primaire besluit ten onrechte is vermeld dat de bij het herhaald verzoek overgelegde verklaring en het certificaat van de Universiteit van Kabul, de verklaring van het International center for Pashto studies en de verklaring van de Pashto Research and Translations Center dateren van vóór het eerdere besluit en om die reden niet als nieuw gebleken feiten en omstandigheden zijn aan te merken, meent de commissie dat zij desondanks niet afdoen aan de beoordeling van het verzoek omdat ze niet aan de vereisten voldoen. De commissie overweegt dat eiseres met de door haar in bezwaar overgelegde stukken inmiddels wel voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij beschikt over ten minste vijf jaar intensieve werkervaring als beroepstolk en ten minste 1.000 uur heeft getolkt in het Nederlands-Pashto (en vice versa). De commissie is van oordeel dat eiseres geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb heeft aangevoerd, waardoor zij niet voor inschrijving in het Rbtv dan wel plaatsing op de uitwijklijst in aanmerking komt. De commissie adviseert verweerder - onder aanpassing van de motivering - het bezwaar ongegrond te verklaren.
3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn primaire beslissing gehandhaafd, onder aanpassing van de motivering, in die zin dat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt te beschikken over ten minste vijf jaar werkervaring als beroepstolk Nederlands-Pashto (en vice versa). Aan het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de commissie van 23 juli 2012 ten grondslag gelegd. Voor de motiering van het bestreden besluit verwijst verweerder naar de inhoud van voornoemd advies.
4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er wel sprake is van nieuwe informatie die eiseres niet eerder had kunnen overleggen, echter dat deze informatie niet tot een ander besluit kan leiden, zodat verweerder de aanvraag terecht met toepassing van artikel 4:6 van de Awb heeft afgewezen.
5.
Ingevolge artikel 4:6 van de Awb is, indien na een geheel of deels afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld.
6.
De rechtbank stelt vast dat zowel het besluit van 16 maart 2010 als het thans bestreden besluit strekt tot afwijzing van het verzoek van eiseres tot inschrijving in het Rbtv, dan wel plaatsing op de uitwijklijst. Het besluit van 26 juli 2012 is dan ook een besluit van gelijke strekking, zodat op het beroep dat thans ter beoordeling voorligt het beoordelingskader van artikel 4:6 van de Awb van toepassing is.
7.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus behoorden te worden aangevoerd en bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en dus behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat wat alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 4 mei 2012,
ECLI: NL: RVS: 2012:BM3271).
8.
Eiseres heeft bij de aanvraag en - na daartoe door verweerder in de gelegenheid te zijn gesteld - in bezwaar de volgende documenten overgelegd:
1.
Certificaat van de Universiteit Kabul van 3 maart 2011 over de afgelegde examens in de taal Pashto op 4 augustus 2010 (hierna: certificaat examen 4 augustus 2010).
2.
Verklaring van de Universiteit Kabul van mei 2011 over succesvolle afronding van de Pashto cursus tijdens de studie rechtsgeleerdheid in Kabul in 1983.
3.
Verklaring van het International center for Pashto studies van mei 2011 bevattende de cijferlijst bij het diploma van de studie rechten in Kabul.
4.
Verklaring van het Pashto Research and Translation Center van 7 juni 2011 over vertaalwerkzaamheden in het Dari en Pashto.
5.
Diploma gerechtstolken in strafzaken van de Stichting Instituut van Gerechtstolken & Vertalers (SIGV) van juni 2011 voor het Farsi.
6.
Een aantal verklaringen met betrekking tot werkervaring als tolk Pashto.
9.
Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank is van oordeel dat eiseres door overlegging van de hiervoor genoemde documenten in de bestuurlijke fase (na de oorspronkelijke afwijzing) nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd. De rechtbank daartoe als volgt.
Het eerste stuk betreft een examen dat eiseres heeft afgelegd na de datum van het eerdere besluit. Dit geldt ook voor het vijfde stuk, nu eiseres dit diploma in juni 2011 heeft behaald. Ook het tweede en het derde stuk dateren van na het eerdere besluit. Hoewel deze zien op het diploma rechtsgeleerdheid uit 1983, is de rechtbank van oordeel dat deze niet eerder konden worden overgelegd. De rechtbank overweegt daartoe dat tijdens de hoorzitting eiseres nog een redelijke termijn is gegeven om aanvullende stukken op te sturen en is van oordeel dat van eiseres redelijkerwijs niet kon worden verlangd dat zij deze stukken eerder had overgelegd, nu ter zitting van de rechtbank is gebleken dat niet alle eisen voor het aantonen van de beheersing van het Pashto op hbo-niveau dan wel B2-niveau volgende de ERK norm op voorhand en in detail duidelijk waren. Ten aanzien van het vierde stuk, dat eveneens van na het eerdere besluit dateert, en de onder 6 genoemde verklaringen overweegt de rechtbank dat verweerder in het besluit op bezwaar in de eerdere procedure van 25 mei 2010 heeft vermeld dat eiseres, indien zij kan aantonen dat zij vijf jaar intensieve ervaring heeft als tolk (voor zover van belang) Nederlands- Pashto en zij het Pashto op minimaal hbo-niveau beheerst, onder overlegging van stukken waaruit dit blijkt, opnieuw een aanvraag kan indienen om voorgelegd te worden aan de Commissie Btv. In dit kader heeft eiseres deze nieuwe stukken overgelegd.
10.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij voor inschrijving in het Rbtv in aanmerking komt, omdat zij aan de eisen van artikel 8, eerste en derde lid, van het Bbtv voldoet. Eiseres stelt dat zij aan het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van het Bbtv voldoet nu zij aan alle vereisten van artikel 3 van het Wbtv voldoet en voorts een opleiding tot vertaler heeft gevolgd bij het SIGV. Eiseres stelt dat verweerder zich ten aanzien van de stelling dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij het Pashto op hbo-niveau beheerst niet mocht baseren op het oordeel van de Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs (Nuffic) ten aanzien van haar diploma rechtsgeleerdheid van de Universiteit Kabul. Eiseres voert daartoe aan dat de wijze van toetsen van de Nuffic niet inzichtelijk is. Nu uit dit diploma blijkt dat eiseres het Pashto op zeer hoog niveau beheerst en tevens dat dit een onderwijstaal betreft kan eiseres zich niet verenigen met de vaststelling dat eiseres niet kan aantonen dat zij het Pashto op hbo-niveau beheerst. Omdat verweerder zich bij de afwijzing van het verzoek van eiseres uitsluitend heeft gebaseerd op het rapport van de Nuffic, is volgens eiseres sprake van strijd met de vereiste zorgvuldigheid en redelijkheid.
Ten aanzien van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbtv in samenhang met artikel 3 van het Besluit inschrijving Rbtv (BiRbtv) heeft eiseres ter zitting betoogd dat zij wel kan aantonen dat zij het Pashto op hbo-niveau beheerst en haar verzoek om die reden aan de Commissie beëdigde tolken en vertalers (hierna: Commissie btv) had moeten worden voorgelegd. Eiseres verwijst hierbij naar de verklaring van de Universiteit van Kabul van 14 mei 2011 over de succesvolle afronding van de Pashto cursus tijdens de studie rechtsgeleerdheid aan de Universiteit in Kabul, naar de verklaring van het Pashto Research and Translation Center van 7 juni 2011 en het certificaat van de Faculteit letteren, Afdeling Pashto van 3 maart 2011 over het door eiseres behaalde certificaat examen 4 augustus 2010. Eiseres verwijst ook nog naar de verklaringen waaruit blijkt dat zij verschillende werkzaamheden heeft verricht waarbij beheersing van het Pashto op hoog niveau vereist was. Ten slotte stelt eiseres zich op het standpunt dat zij valt onder het overgangsrecht van artikel 8, derde lid, van het Bbtv, omdat zij op het moment van inwerkingtreding van de Wbtv, te weten op 1 januari 2009, definitief stond ingeschreven in het landelijk kwaliteitsregister beëdigde tolken en vertalers (landelijk kwaliteitsregister btv).
11.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor inschrijving in het Rbtv, omdat zij niet aan de eisen van artikel 8 van het Bbtv voldoet, nu zij geen diploma van een tolk- of vertaalopleiding als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) op minimaal bachelor niveau heeft overgelegd. Het diploma van de SIGV is dit namelijk niet. Tevens kan eiseres volgens verweerder niet anderszins aantonen dat zij het Pashto op hbo-niveau beheerst. Verweerder verwijst in dit kader naar het advies van de Nuffic van 24 januari 2012 (hierna: het Nuffic-advies). De Nuffic stelt in haar waardering dat het diploma van eiseres in Nederlandse termen overeenkomt met twee jaar universiteit bacheloropleiding in de rechtsgeleerdheid. Omdat dit niveau niet gelijk staat aan het niveau van een afgeronde hbo-opleiding kan hiermee geen taalbeheersing van het Pashto op hbo-niveau worden aangetoond, aldus verweerder. Verweerder heeft voorts ter zitting toegelicht dat de Nuffic alleen opleidingen toetst en derhalve niet in staat is het door eiseres overgelegde certificaat van de Pashto examens van 4 augustus 2010 te toetsen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij zich mocht baseren op het Nuffic-advies, dat geldt als een deskundigenadvies. Voorts stelt verweerder dat het verzoek van eiseres niet op grond van artikel 3 van het BiRbtv kan worden voorgelegd aan de Commissie btv, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zij beschikt over het vereiste taalniveau, te weten hbo-niveau. Om die reden kan eiseres dus volgens verweerder niet aantonen dat zij voldoet aan de wettelijke competenties die gelden voor inschrijving in het Rbtv. Ten slotte is volgens verweerder het overgangsrecht, zoals bedoeld in artikel 8 derde lid van het Bbtv niet van toepassing op eiseres, omdat zij niet definitief maar voorwaardelijk stond ingeschreven in het landelijk kwaliteitsregister btv.
12.
Het wettelijk kader ten aanzien van de inschrijving in het Rbtv luidt als volgt.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, eerste volzin, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) is er een register voor beëdigde tolken en vertalers.
Ingevolge artikel 3 van de Wbtv dient de tolk of de vertaler, om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen, te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de in dit artikel genoemde competenties:
- attitude van een tolk voor de tolk;
- attitude van een vertaler voor de vertaler;
- integriteit;
- taalvaardigheid in de brontaal;
- taalvaardigheid in de doeltaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de brontaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de doeltaal;
- tolkvaardigheid voor de tolk;
- vertaalvaardigheid voor de vertaler.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, van de Wbtv wordt – voor zover van belang - de aanvraag tot inschrijving afgewezen indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen.
De in artikel 3 van de Wbtv bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit beëdigde tolken en vertalers.
Ingevolge artikel 37 van de Wbtv zijn de artikelen 3 en 5, onderdeel a, gedurende een periode van twee jaar na inwerkingtreding van deze wet niet van toepassing op de inschrijving in het register van degenen die op het moment van inwerkingtreding van deze wet:
a. werkzaam zijn als beëdigde vertaler in de zin van de wet van 6 mei 1878, houdende bepalingen omtrent de beëdigde vertalers; of
b. definitief zijn ingeschreven in het landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers, bedoeld in de Tijdelijke regeling van 13 mei 2003, houdende machtiging van de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch tot het beheer van het landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers (Stcrt. 2003, 94).
Artikel 8 van het Bbtv luidt als volgt:
1. Een tolk of vertaler wordt in het register ingeschreven, indien hij voldoet aan een of meer van de volgende eisen:
a. hij beschikt over een of meer van de volgende getuigschriften waaruit blijkt dat hij met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tolk of vertaler als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek:
1°. een getuigschrift waaruit blijkt dat het recht is verkregen om de titel baccalaureus te voeren;
2°. een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Bachelor is verleend; of
3°. een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Master is verleend;
b. hij kan anderszins aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties.
2. Onze Minister kan onafhankelijke deskundigen aanwijzen die taal- en cultuurtoetsen kunnen afnemen waarmee tolken en vertalers kunnen aantonen dat ze beschikken over de desbetreffende wettelijke competenties.
3. Een tolk of vertaler op wie het overgangsrecht van artikel 37 van de wet van toepassing is, wordt in het register ingeschreven.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling aanwijzing bewerker en mandaat register beëdigde tolken en vertalers van 24 december 2008 (Stcrt. 2008, 250) heeft de minister de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch aangewezen als de instelling die het register bewerkt, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wbtv.
Ingevolge het tweede lid heeft de minister de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch aangewezen als de instelling die de lijst bijhoudt, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Wbtv (hierna: de uitwijklijst).
De raad voor rechtsbijstand heeft voor de beoordeling van aanvragen tot inschrijving in het register in het Besluit inschrijving Rbtv van 26 maart 2009 (Stcrt. 2009, 68; hierna: BiRbtv) beleidsregels vastgesteld. De minister heeft het mandaat wat betreft de bevoegdheid voor de vaststelling van deze beleidsregels bij regelingen van 13 januari 2011 (Stcrt. 2011, 1029 en 1030) aan de raad voor rechtsbijstand verleend en het Besluit inschrijving, dat sinds 26 maart 2009 als vaste gedragslijn gold, bekrachtigd. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 24 oktober 2012, ECLI: NL:RVS:2012:BY1065)
Artikel 2 van het BiRbtv luidt als volgt:
Indien een tolk of vertaler niet beschikt over een diploma van een tolk- of vertaleropleiding op minimaal bachelorniveau, kan hij/zij worden ingeschreven in het Rbtv na overlegging van een getuigschrift waaruit blijkt dat de tolk of vertaler in de betreffende talencombinatie c.q. vertaalrichting en vaardigheid een tolk- of vertalertoets heeft afgelegd die voldoet aan het door de raad voor rechtsbijstand vast te stellen/vastgestelde kader voor toetsen.
Artikel 3 van het BiRbtv luidt als volgt:
Indien voor een vaardigheid en/of talencombinatie, c.q. vertaalrichting geen toets beschikbaar is, kan de raad voor rechtsbijstand in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot inschrijving voorleggen aan de Commissie beëdigde tolken en vertalers.
Daartoe moet de tolk of vertaler aantonen:
- te beschikken over hbo-werk- en denkniveau en
- te beschikken over taalvaardigheid in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) op het vereiste niveau en
- minimaal vijf jaar ervaring te hebben als beroepstolk of -vertaler inde betreffende vaardigheid en talencombinatie c.q. vertaalrichting en
- scholing te hebben gevolgd om tolk- of vertaalvaardigheid en –attitude te ontwikkelen.
13.
Zoals de ABRvS heeft overwogen (uitspraak van 31 augustus 2011, ECLI:NL:RVS: 2011:BR6327), moet worden vooropgesteld dat uit artikel 3 van de Wbtv, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Bbtv, en bezien in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van de Wbtv (Kamerstukken II, 2004/05, 29 936, nr. 8, blz. 8-9), voortvloeit dat een tolk slechts voor inschrijving in het register in aanmerking komt indien hij de taal waarvoor hij wenst te worden ingeschreven op hbo-niveau beheerst. In die uitspraak is voorts overwogen dat het op de weg van de tolk ligt om dit aan te tonen.
14.
Ten aanzien van het beroep op het eerste lid van artikel 8 van het Bbtv overweegt de rechtbank dat eiseres geen getuigschrift heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij met goed gevolg een examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot vertaler als bedoeld in de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW), nu het diploma van de SIGV geen diploma is als bedoeld in de WHW. Verweerder heeft het door eiseres behaalde diploma rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Kabul voorgelegd aan de Nuffic. De Nuffic is, volgens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wbtv (Kamerstukken II, 2004/05, 29 936, nr. 3, p. 16), gespecialiseerd in de beoordeling van buitenlandse getuigschriften en wordt ondermeer door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ingeschakeld ter beoordeling van getuigschriften van personen die in aanmerking willen komen voor toelating tot een universiteit of een andere beroepsopleiding. Nu de Nuffic deskundige is op het gebied van diplomawaardering, mag verweerder in beginsel uitgaan van de juistheid van het in dit advies gegeven oordeel over de gelijkwaardigheid, mits dit oordeel op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen (zie de uitspraak van de ABRvS van 29 augustus 2007, ECLI:NL:RVS:2007: BB2512). Geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat verweerder de waardering van de Nuffic niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen dat eiseres daarmee niet kan aantonen dat zij over taalvaardigheid in het Pashto op hbo-niveau beschikt. Dat, zoals eiseres stelt, uit de informatie van de Nuffic niet volgt hoe de Nuffic tot de waardering is gekomen, leidt niet tot een ander oordeel. Eiseres heeft met de vraag naar wat de maatstaven zijn waaraan de Nuffic toetst niet aannemelijk gemaakt dat de door de Nuffic opgestelde diplomawaardering berust op onjuiste informatie, op onzorgvuldig onderzoek, of dat deze anderszins gebrekkig is, waardoor verweerder zich hierop niet mocht baseren. De Nuffic waardeert het diploma als een universitaire opleiding in de rechtsgeleerdheid dat in Nederlandse termen overeenkomt met twee jaar universiteit bacheloropleiding in de rechtsgeleerdheid. Dit is niet gelijk is aan hbo-niveau.
Gelet op het bovenstaande en aannemend dat de Nuffic het door eiseres behaalde certificaat examen 4 augustus 2010 niet kan toetsten, zoals verweerder heeft uiteengezet, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onder verwijzing naar het advies van de commissie het standpunt mocht innemen dat eiseres met haar diploma niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij het Pashto op hbo-niveau beheerst en dus niet met dit diploma, op grond van artikel 8, eerste lid, onder b, van het Bbtv anderszins heeft kunnen aantonen dat zij aan het vereiste van taalbeheersing van het Pashto op hbo-niveau voldoet. Nu in Afghanistan geen ERK normen worden gehanteerd en de overige door eiseres overgelegde verklaringen dus niet naar die maatstaven zijn gewaardeerd, is het voor eiseres ook niet mogelijk om het niveau op deze wijze ‘anderszins’ aan te tonen.
15.
Ten aanzien van het betoog van eiseres dat haar verzoek tot inschrijving ingevolge artikel 8, eerste lid, onder b van het Bbtv in samenhang met artikel 3 van het BiRbtv aan de Commissie btv had moeten worden voorgelegd overweegt de rechtbank als volgt. Voor het Pashto zijn er geen taal- en cultuurtoetsen beschikbaar, zoals bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het Bbtv waardoor voor eiseres dus niet de mogelijkheid bestaat om via die weg in aanmerking te komen voor inschrijving in het Rbtv. De rechtbank ziet in de door eiseres overgelegde stukken wel aanleiding voor het oordeel dat eiseres op grond van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, onder b, van het Bbtv mogelijk anderszins kan aantonen dat zij het Pashto op hbo-niveau beheerst. De rechtank vindt voor dit oordeel steun in de toelichting bij artikel 3 van het BiRbtv (Stcrt. nr. 68, 9 april 2009), welk artikel de mogelijkheid biedt om in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot inschrijving in het Rbtv voor te leggen aan de Commissie btv. Alvorens dit verzoek aan de Commissie btv kan worden voorgelegd dient aan de eisen zoals genoemd in artikel 3 van het Rbtv te worden voldaan. Tussen partijen is hierbij in geschil of eiseres kan aantonen dat zij beschikt over taalvaardigheid in het Pashto op hbo-niveau. In de toelichting bij artikel 3 van het BiRt staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“Zolang in redelijkheid voor een inschrijving geen toets beschikbaar is, kan de Raad in zeer uitzonderlijke gevallen, conform artikel 2, lid 2 sub c van het Besluit btv de Commissie beëdigde token en vertalers (….) om advies vragen over een verzoek tot inschrijving in het Rbtv (…). Een verzoek tot inschrijving wordt als uitzondering aangemerkt en voorgelegd aan de Commissie als vaststaat dat de verzoeker beschikt over hetzelfde werk- en denkniveau en dezelfde taalvaardigheid in de betreffende talencombinaties of vertaalrichting(en) als een tolk of vertaler die een hbo-opleiding heeft afgerond. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de verzoeker in de betreffende taal een taalopleiding heeft afgerond, een erkende taaltoets heeftafgelegd of een actieve rol speelt in het taal-, of tolk- of vertaalonderwijs als docent of examinator.
Dat een verzoeker met de vreemde taal als moedertaal is opgegroeid, is op zichzelf niet voldoende om het vereiste niveau te veronderstellen. Verzoekers kunnen aan de hand van een in de eigen taal genoten opleiding op minimaal hbo-niveauen of relevante werkervaring in die moedertaal
wel aantonen het vereiste niveau te hebben.Hoger onderwijs wordt niet in alle talen aangeboden. Is dat niet het geval, dan is inschrijving in het Rbtv zonder toetsing dus per definitie niet mogelijk.”
De rechtbank is van oordeel dat uit de door eiseres bij haar aanvraag en in bezwaar overgelegde documenten blijkt dat zij omvangrijke en relevante werkervaring heeft in het Pashto en eveneens dat zij een actieve rol speelt in het tolk- of vertaalonderwijs als docent en examinator. De rechtbank wijst in dit kader op de volgende documenten.
  • Een brief van 25 juli 2000 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), waaruit blijkt dat eiseres voor de IND werkzaam is geweest als taalanalist in het Dari, Pashto en Farsi. Haar werkzaamheden bestonden onder andere uit het controleren van taalanalyserapporten en het geven van cursussen over het Pashto.
  • Een brief van het Consulaat Generaal van de Islamitische Republiek Afghanistan gevestigd in Nederland van 21 februari 2005, waarin is vermeld dat eiseres vanaf het jaar 2002 in Nederland tolk- en vertaalwerkzaamheden van het Pashto naar het Nederlands en vice versa heeft verricht voor het consulaat op zeer hoog niveau.
  • Een verklaring van de DCOS Stability, Hoofdkwartier ISAF Kaboel van 1 november 2009, waarin is vermeld dat eiseres van november 2008 tot maart 2009 tolk- en vertaalwerkzaamheden heeft verricht in het Pashto.
  • Een verklaring van Viceadmiraal [X] (hierna: [X]) van 29 maart 2010, waarin is vermeld dat eiseres in de periode november 2008 tot maart 2009 en van september tot november 2009 voor [X] gefunctioneerd heeft als tolk-vertaler in het Pashto, in welke hoedanigheid eiseres betrokken is geweest bij gesprekken op ministerieel en parlementair niveau, als ook met academische denktanken met lagere overheden in de provincies. Verder volgt hieruit dat ze met regelmaat beleidsnotities van het Pashto naar het Nederlands of het Engels heeft vertaald. Haar werkzaamheden heeft zij naar tevredenheid verricht, aldus [X].
  • Een verklaring van het Tolk- en Vertaalcentrum Nederland (TVcN) van 16 februari 2010, waarin is vermeld dat eiseres sinds 25 februari 1997 staat ingeschreven als tolk/vertaler in het Pashto. Aan deze toelating is volgens het TVcN een strenge toetsing voorafgegaan.
  • Het getuigschrift van 30 maart 2012 van het TVcN, waaruit blijkt dat eiseres in het test- en expertisecentrum heeft gezeten waarin ze voor het Pashto heeft getoetst.
  • Een verklaring van de IND van 19 april 2010, waarin is vermeld dat eiseres staat ingeschreven in het IND tolkenbestand als freelance tolk voor onder andere het Pashto en dat zij haar opdrachten naar tevredenheid heeft verricht.
  • Een verklaring van de politie regio Utrecht van 20 april 2010, waarin is vermeld dat eiseres in een TGO (team grootschalig onderzoek) in de periode van januari 2010 tot en met 20 april 2010 vertaal- en tolkwerkzaamheden heeft verricht in het Dari, Pashto en Farsi.
16.
Gelet op de hiervoor genoemde stukken is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet, althans niet zonder nadere motivering, die ontbreekt, op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet ‘anderszins’, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, van het Bbtv, heeft aangetoond te voldoen aan de wettelijke competenties en dat haar verzoek, mede gelet op de toelichting bij dat artikel, ingevolge artikel 3 van het BiRbtv, niet in aanmerking komt om te worden voorgelegd aan de Commissie btv. De rechtbank overweegt dat een strikte hantering van de voorwaarde van het vooraf aantonen van hbo-niveau door een Nederlands WO- of hbo-examen of een toets als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het Bbtv erin resulteert dat de optie om hbo-niveau door werk- en doceerervaring aan te tonen illusoir wordt. Eiseres kan immers op basis van de door haar overgelegde stukken niet vooraf aantonen dat zij het Pashto op hbo-niveau beheerst, omdat haar diploma door de Nuffic niet op dat niveau is gewaardeerd en er voorts geen toets voor het Pashto bestaat in Nederland en Afghanistan de ERK normen niet hanteert. Om het vereiste niveau aan te kunnen tonen dient het verzoek daarom eerst aan de Commissie btv te worden voorgelegd. De rechtbank is om die reden van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hier geen sprake is van een uitzonderlijk geval. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder niet op goede gronden heeft overwogen dat uit de bij de aanvraag tot inschrijving en in bezwaar overgelegde stukken niet kan worden afgeleid dat eiseres het Pashto op hbo-niveau beheerst. Om voornoemde redenen slaagt deze beroepsgrond. De rechtbank overweegt hierbij nog dat eiseres onbetwist heeft gesteld dat zij onlangs benaderd is door de SIGV om een taaltoets Pashto te ontwikkelen, op basis waarvan - indien verweerder besluit om voor het Pashto, evenals hij bij andere talen doet, gebruik te maken van deze SIGV toets - bij het succesvol afleggen hiervan, plaatsing in het Rbtv mogelijk wordt gemaakt. Nu verweerder heeft nagelaten deugdelijk te motiveren waarom het dossier van eiseres niet is voorgelegd aan de Commissie btv, is het besluit op dit punt in strijd met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank zal het beroep om die reden gegrond verklaren.
17.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat zij op grond van het overgangsrecht, als bedoeld in artikel 8, derde lid, Bbtv in het Rbtv had moet worden geplaatst. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit de aanhef van artikel 37 van de Wbtv volgt dat de desbetreffende persoon binnen een termijn van twee jaar na de inwerkingtreding van de overgangsregeling, dus voor 1 januari 2011, een beroep kon doen op het overgangsrecht. Nu eiseres heeft nagelaten binnen twee jaren na de inwerkingtreding van de overgangsregeling een beroep te doen op het overgangsrecht kan daaraan geen toepassing meer worden gegeven.
18.
Eiseres heeft vervolgens aangevoerd dat zij in aanmerking komt voor plaatsing op de uitwijklijst. Verweerder maakt volgens eiseres een fout bij de erkenning van het certificaat examen 4 augustus 2010, omdat Afghanistan de ERK normen niet hanteert. Eiseres geeft aan dat zij niet voor de beslissing op bezwaar bekend was met de eisen die verweerder stelt aan de verklaringen voordat deze kunnen leiden tot plaatsing op de uitwijklijst en dat verweerder haar ten onrechte geen termijn heeft gegund om de vereiste onderbouwing van die verklaringen te overleggen. Daarmee is de beslissing op bezwaar volgens eiseres in strijd met de, op grond van artikel 3:2 van de Awb, vereiste zorgvuldigheid. Uit het certificaat van 4 augustus 2010 kan volgens eiseres bovendien wel worden afgeleid dat zij het Pashto op minimaal B2-niveau beheerst. Hoewel deze toets niet aan de hand van de ERK normen is gewaardeerd, betrof dit een toets op het hoogste niveau en daarom boven B2-niveau, aldus eiseres. Op basis van het feit dat eiseres academisch is geschoold in het Pashto kan volgens haar worden vastgesteld dat zij het Pashto zelfs op het hoogste niveau, te weten C2-niveau beheerst. Eiseres heeft er ter zitting, onder verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS van 17 oktober 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY0403) op gewezen dat, omdat er in Nederland geen taaltoets voor het Pashto beschikbaar is en Afghanistan de ERK normen niet hanteert, het BUWbtv de grenzen van een redelijke beleidsbepaling in haar geval te buiten gaat. Om die reden mag volgens eiseres het BUWbtv niet aan de besluitvorming ten grondslag worden gelegd.
19.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat hij terecht heeft besloten dat eiseres niet op de uitwijklijst wordt geplaatst, omdat op basis van de stukken in het dossier niet objectief kan worden vastgesteld dat zij het Pashto op minimaal B2-niveau beheerst. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres op de hoogte kon zijn van de criteria nu deze opgenomen zijn bij de inschrijfinformatie. Verweerder heeft eiseres bovendien hangende bezwaar in de gelegenheid gesteld nadere stukken te overleggen. De in bezwaar overgelegde stukken brengen volgens verweerder echter geen verandering in de besluitvorming omdat hiermee geen B2-niveau kan worden aangetoond. Verweerder voert daartoe aan dat het niveau van de toetsing, in de door eiseres over het certificaat examen
4 augustus 2010 overgelegde stukken, niet is vermeld en voorts niet met documenten is onderbouwd ‘hoe en wat’ er is getoetst, omdat bijvoorbeeld nog het foutpercentage ontbreekt. Verder ontbreekt een kopie van de registratie van de toetsresultaten, zoals die in de administratie van de betreffende onderwijsinstelling zijn opgenomen.
20.
Het wettelijk kader inzake plaatsing op de uitwijklijst luidt als volgt.
Ingevolge artikel 2, derde lid, van de Wbtv kan de minister een lijst houden waarop de gegevens worden bijgehouden van tolken en vertalers die beschikken over een recente verklaring omtrent het gedrag en die wegens het ontbreken van opleidingen of het ontbreken van onafhankelijke deskundigen die de kennis kunnen toetsen, niet kunnen aantonen te beschikken over de vereiste competenties taalvaardigheid in de bron- of de doeltaal of kennis van de cultuur van het land of gebied van de bron- en doeltaal. De minister kan een instelling aanwijzen die deze lijst bijhoudt.
De raad voor rechtsbijstand heeft voor de beoordeling van aanvragen tot plaatsing op de uitwijklijst bij het BUWbtv van 25 mei 2009 (Stcrt. 2009, 102) beleidsregels vastgesteld.
Volgens artikel 1 van het BUWbtv, zoals dat gold ten tijde van belang, kan de raad voor rechtsbijstand indien hij een verzoek van een tolk of vertaler om te worden ingeschreven in het register afwijst, de tolk of vertaler voor de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) plaatsen op de uitwijklijst indien:
- in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) geen door de raad voor rechtsbijstand erkende toets kan worden afgelegd;
- en de tolk of vertaler aantoonbaar beschikt over een mbo denk/werkniveau, taalcompetenties in bron- en doeltaal op niveau B2 van het Europese referentiekader voor talen en relevante werkervaring als tolk, respectievelijk vertaler;
- en de tolk of vertaler minimaal acht punten scoort op de competentiematrix die als bijlage bij dit besluit is gevoegd.
21.
De rechtbank is van oordeel dat, nu er in Nederland geen toetsmogelijkheid voor het Pashto bestaat, Afghanistan geen ERK normen hanteert en eiseres ter zitting heeft aangegeven dat zij niet meer informatie aangaande haar taalbeheersing van het Pashto kan overleggen dan zij reeds heeft gedaan, zoals een opgave van het foutpercentage, omdat gedeelten van het examen mondeling zijn afgenomen, het voor haar niet mogelijk is om B2-niveau naar maatstaven van het ERK aan te tonen. Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat eiseres terecht heeft verwezen naar de in rechtsoverweging 18 vermelde uitspraak van de ABRvS van 17 oktober 2012 waarin de Afdeling overweegt:
“Voor zover opleidingen in de betrokken bron- of doeltaal ontbreken en geen onafhankelijke deskundigen voorhanden zijn die het niveau van taalcompetenties in die taal kunnen toetsen, is het voor tolken of vertalers evenwel niet mogelijk om te voldoen aan het in artikel 1 van het Besluit uitwijklijst neergelegde vereiste dat men moet aantonen te beschikken over taalcompetenties op niveau B2 van het Europese referentiekader voor talen. Door ook in deze gevallen onverkort vast te houden aan dit vereiste, is plaatsing op de uitwijklijst in deze gevallen niet mogelijk. Voor zover het Besluit uitwijklijst voor deze gevallen niet voorziet in de mogelijkheid om op andere wijze aannemelijk te maken dat men de bron- of doeltaal beheerst, is het dan ook kennelijk onredelijk”.De rechtbank acht deze overweging ook op de situatie van eiseres van toepassing. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat de mogelijkheid om het Pashto naar ERK normen te toetsen in Nederland (nog) niet bestaat. Om die reden dient ervan te worden uitgegaan dat het voor eiseres niet mogelijk is om aan te tonen dat ze het Pashto op B2-niveau beheerst. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte het BUWbtv aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd en dat verweerder aan de hand van de door eiseres overgelegde documentatie had moeten beoordelen of eiseres op andere wijze aannemelijk heeft gemaakt dat zij het Pashto op hbo-niveau beheerst. Gelet op het voorgaande heeft verweerder dan ook ten onrechte het BUWbtv aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Deze beroepsgrond slaagt.
22.
Eiseres heeft verder nog aangevoerd dat het besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Eiseres verwijst daarbij naar zes tolken Pashto die zijn opgenomen in het Rbtv en één tolk die op de Uitwijklijst is geplaatst zonder daarvoor aan de aan eiseres gestelde criteria te hebben voldaan.
23.
Verweerder heeft zich ten aanzien van de gestelde schending van het gelijkheidsbeginsel op het standpunt gesteld dat deze tolken zijn ingeschreven in het Rbtv als tolk Nederlands - Pashto op basis van de overgangsregeling, zoals weergegeven in artikel 37 van de Wbtv respectievelijk op basis van een positief advies van de Commissie btv. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat, nu artikel 3 van het BiRbtv per 8 april 2009 in werking is getreden, de criteria om voor toetsing aan de Commissie btw te worden voorgelegd toen niet golden. Degenen die geplaatst zijn op de uitwijklijst zijn daarop geplaatst op basis van beleid dat geldig was tot 10 juni 2009 waarbij taalbeheersing van een vreemde taal (Pashto in dit geval) niet noodzakelijk op B2-niveau hoefde te worden aangetoond. Verweerder geeft aan dat om bovengenoemde redenen er wellicht inderdaad mensen in het register zijn ingeschreven dan wel op de uitwijklijst zijn geplaatst die daar, als ze nu opnieuw een aanvraag zouden doen, net als eiseres, niet voor in aanmerking zouden komen.
24.
De rechtbank overweegt dat verweerder voldoende duidelijk heeft gemaakt dat de personen naar wie eiseres heeft verwezen op grond van het overgangsrecht dan wel op basis van ander beleid in het Rbtv dan wel op de uitwijklijst terecht zijn gekomen. Eiseres heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat verweerder, in met haar vergelijkbare gevallen die niet onder het overgangsrecht en wel onder hetzelfde beleid vallen, wel is overgegaan tot inschrijving in het Rbtv dan wel tot plaatsing op de uitwijklijst en zodoende zijn vaste gedragslijn niet zou toepassen. Immers, zoals onder 17 is overwogen, komt eiseres geen beroep op de overgangsregeling (meer) toe om zo in het Rbtv te worden ingeschreven en geldt voor eiseres voor plaatsing op de uitwijklijst wel het criterium van taalbeheersing op B2-niveau, nu het een verzoek van na de beleidswijziging van 10 juni 2009 betreft. Het betoog van eiseres dat zij in het kader van het gelijkheidsbeginsel aan de Commissie btv moet worden voorgelegd, treft eveneens geen doel. Zoals door verweerder gesteld is artikel 3 van het BiRbtv per 8 april 2009 in werking getreden en golden de criteria om voor toetsing aan de Commissie btv te worden voorgelegd voordien niet. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er - gelet op het voorgaande - verschillen kunnen bestaan ten aanzien van de wijze waarop tolken in het Rbtv dan wel op de uitwijklijst terecht zijn gekomen, echter dat dit geen strijd oplevert met het gelijkheidsbeginsel nu er geen sprake is van gelijke gevallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan daarom niet slagen.
25.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding om gebruik te maken van haar bevoegdheid om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank heeft zich de vraag gesteld of het geconstateerde gebrek zich leent voor herstel via een bestuurlijke lus. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. De reden daarvoor is dat de waardering van de documenten naar het oordeel van de rechtbank specialistische kennis vereist, waarbij de rechtbank het aannemelijk acht dat voor herstel van het in rechtsoverweging 16 geconstateerde gebrek de aanvraag van eiseres aan de commissie btv dient te worden voorgelegd. Hiermee zal enige tijd gemoeid zijn. De rechtbank zal het bestreden besluit van 26 juli 2012 daarom vernietigen en, onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb, verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is bepaald. Ten aanzien van de weigering tot plaatsing op de uitwijklijst, dient verweerder bij dat nieuwe besluit te betrekken dat de BUWbtv, in het bijzonder de in de bijbehorende bijlage opgenomen competentiematrix, inmiddels is gewijzigd (Stcrt. 2012, 2640).
26.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
27.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting , met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen 10 weken na de datum van verzending van deze uispraak een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
-veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op een bedrag van € 944 - te betalen aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder aan eisers het door haar gestorte griffierecht dient te vergoeden
ten bedrage van € 156,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. ter Brugge, rechter, in aanwezigheid van A.Tuk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2013.
griffier rechter
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.