ECLI:NL:RBMNE:2014:1581

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2014
Publicatiedatum
24 april 2014
Zaaknummer
UTR 13/2431
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom voor beëindiging strijdige bewoning van bedrijfsruimte

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Ital Bijzondere Voertuigen en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan de stichting en haar bestuurders is opgelegd vanwege de strijdige bewoning van een bedrijfsruimte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers, waaronder de stichting en haar bestuurders, in overtreding waren van het bestemmingsplan door de bedrijfsruimte te gebruiken voor bewoning. De rechtbank oordeelde dat de voorzieningen in de bedrijfsruimte, zoals een luxe douchecabine en een dubbele wastafel, niet in overeenstemming waren met de bestemming van het perceel. De eisers hebben betoogd dat zij niet verantwoordelijk waren voor de overtreding, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de overtreding hen kan worden toegerekend, zowel in hun hoedanigheid van eigenaar als bestuurder van de stichting. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers verworpen en het beroep ongegrond verklaard. Tevens is de invordering van de verbeurde dwangsommen van € 15.000,- per eiser bevestigd, omdat niet was voldaan aan de opgelegde last. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van invordering af te zien. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/2431

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2014 in de zaak tussen

Stichting Ital Bijzondere Voertuigen, gevestigd te Utrecht, en [eiser ], wonende te [woonplaats],eisers

(gemachtigde: mr. L.J.H. de Vink),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik, verweerder

(gemachtigden: mr. P.S. Dijkstra en mr. B. Eising).

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2012 heeft verweerder de Stichting Ital Bijzondere Voertuigen, [eiser ] en [A] aangeschreven om de met het bestemmingsplan strijdige bewoning van het perceel [adres] (het perceel) te beëindigen en het geschikt maken voor bewoning ongedaan te maken. Indien niet binnen vier weken na de verzending van dit besluit aan de last wordt voldaan, verbeuren zij ieder een dwangsom van € 3.750,- per week, met een maximum van € 15.000,-.
Bij besluit van 15 maart 2013 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het besluit van 15 november 2012 alleen voor wat betreft de formulering van de last gegrond verklaard en de formulering van de opgelegde last gewijzigd. In het bestreden besluit is verder bepaald dat de Stichting Ital Bijzondere Voertuigen, [eiser ] en [A] binnen twee weken na de verzending van dit besluit dienen te voldoen aan de gewijzigde last.
Eisers hebben tegen het besluit van 15 maart 2013 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 9 juli 2013 heeft verweerder besloten tot invordering van de, krachtens de nader gepreciseerde last onder dwangsom van 15 maart 2013, van rechtswege verbeurde dwangsom van € 15.000,- van respectievelijk de Stichting Ital Bijzondere Voertuigen, [eiser ] en [A].
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2013. [eiser ] is in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op verzoek van partijen geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen om met elkaar te overleggen over een minnelijke oplossing.
Eisers hebben de rechtbank bij brief van 6 januari 2014 medegedeeld dat het partijen niet is gelukt om tot een minnelijke oplossing van het geschil te komen.
Op 18 februari 2014 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Het besluit van 15 maart 2013 (de last onder dwangsom)

1.
Uit een constateringsrapport van 30 mei 2012 blijkt dat een toezichthouder van de gemeente Bunnik naar aanleiding van klachten van omwonenden op die dag heeft geconstateerd dat de bovenverdieping van het bedrijfsgebouw op het perceel in gebruik is als woonruimte.
2.
Bij brief van 16 augustus 2012 heeft verweerder de Stichting Ital Bijzondere Voertuigen, [eiser ] en [A] in kennis gesteld van zijn voornemen om, wegens bewoning van het perceel in strijd met het bestemmingsplan, een last onder dwangsom op te leggen. Eisers hebben tegen dit voornemen een zienswijze ingediend.
3.
Uit een constateringsrapport van 30 oktober 2012 blijkt dat de toezichthouder van de gemeente Bunnik op die dag heeft geconstateerd dat de situatie op het perceel ongewijzigd is ten opzichte van de inspectie op 30 mei 2012.
4.
Bij besluit van 15 november 2012 heeft verweerder de Stichting Ital Bijzondere Voertuigen, [eiser ] en [A] aangeschreven in verband met overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 3.1 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Schoudermantel’ (het bestemmingsplan) en overtreding van artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012 (brandveiligheidsvoorschriften).
De Stichting Ital Bijzondere Voertuigen, [eiser ] en [A] zijn in dit besluit gelast om de bewoning op het perceel te beëindigen en het geschikt maken voor bewoning ongedaan te maken. Specifiek dienen alle zaken verwijderd te worden die wijzen op het gebruik van het pand voor woondoeleinden, zoals de badkamer, de keuken, woonmeubilair, stoffering en gordijnen voor privégebruik en huisraad.
5.
In het besluit van 15 maart 2013 heeft verweerder de omschrijving van de opgelegde last nader gepreciseerd. De Stichting Ital Bijzondere Voertuigen, [eiser ] en [A] zijn gelast om alle voorzieningen die zijn aangebracht voor bewoning blijvend te verwijderen. Specifiek dienen de volgende zaken blijvend te worden verwijderd:
1. de luxe douchecabine in de badkamer;
2. de dubbele wastafel in de badkamer;
3. de designradiator in de badkamer;
4. de wasmachine in de ketelruimte.
6.
Eisers betogen dat de inrichting van de bedrijfsruimte op het perceel niet in strijd is met het bestemmingsplan. Het is volgens eisers niet ongebruikelijk dat in een bedrijfsruimte ook een keuken en een douche worden gerealiseerd, waarvan de medewerkers desgewenst gebruik kunnen maken.
7.
Het perceel heeft op grond van het bestemmingsplan de bestemming ‘Bedrijventerrein’.
Op grond van artikel 3.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de voor Bedrijventerrein aangewezen gronden bestemd voor bedrijven in de bedrijfscategorieën 1 t/m 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
8.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het samenstel van de in de bedrijfsruimte aanwezige voorzieningen maakt dat het mogelijk is er te wonen. Het realiseren van een enkele wastafel is geen probleem, maar het realiseren van een dubbele wastafel, een luxe douche en een luxe radiator is gelet op de bestemming van het perceel niet toegestaan. Verweerder heeft verder desgevraagd toegelicht dat het onder omstandigheden denkbaar is dat in een bedrijfsruimte op een perceel met deze bestemming wel een douche mag worden gerealiseerd. Het zou dan bijvoorbeeld kunnen gaan om een bedrijf waar de medewerkers met gevaarlijke stoffen werken, zodat zij in de gelegenheid zijn om na het werk te douchen. Daarvan is in het onderhavige geval echter geen sprake.
9.
Uit de constateringsrapporten van 30 mei 2012 en 30 oktober 2012 blijkt dat de bedrijfsunit bestaat uit een begane grond met een opslagdeel en een entreeruimte en een verdieping, bedoeld voor een kantoorfunctie. Op de begane grond werd een kleine zithoek aangetroffen. Deze ruimte was verder in gebruik als opslagruimte, er stonden een afgedekte auto op een hefbrug, bouwmaterialen, pakketten laminaat en gedeeltes van een inboedel.
Op de verdieping zijn een keuken, een badkamer en een ketelruimte/washok gerealiseerd. De keuken is voorzien van een koelkast, een keukenblok met kookplaten en een wasbak, keukenkastjes en een eethoek. De badkamer is voorzien van een douche, een toilet, een designradiator en een dubbele wasbak. In het washok stond een wasmachine. In de constateringsrapporten staat verder dat het, gelet op de onder meer aangetroffen verse etenswaren, restanten van een warme maaltijd, handdoeken, doucheproducten, schoenen, slippers en plastic zakken met lege flessen, aannemelijk is dat de bedrijfsruimte ten tijde van deze constateringsrapporten werd bewoond. [eiser ] heeft ter zitting erkend dat het mogelijk is dat de Poolse bouwvakkers, die in zijn opdracht een kantoorruimte in de bedrijfsruimte hebben gerealiseerd, een periode in de bedrijfsunit hebben gewoond. Dit is echter buiten zijn medeweten gebeurd.
In het bestreden besluit heeft verweerder de aan eisers opgelegde last in die zin gewijzigd dat slechts de daarin genoemde zaken blijvend moeten worden verwijderd. Dit betekent dat eisers de in het bedrijfspand aangebrachte keukenvoorzieningen niet hoeven te verwijderen.
10.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat het samenstel van de in de bedrijfsruimte gerealiseerde voorzieningen maakt dat deze ruimte geschikt is maakt voor bewoning. Het is voorts aannemelijk dat de diverse voorzieningen zijn aangebracht om bewoning van de bedrijfsruimte mogelijk te maken. Bewoning van deze ruimte is volgens het bestemmingsplan niet toegestaan. De voorzieningen zijn, met medeweten van [eiser ], die het bedrijfspand in 2008 casco heeft gekocht, aangebracht door een groep Poolse bouwvakkers. Deze groep Poolse Bouwvakkers heeft vervolgens, zo blijkt uit de constateringsrapporten van 30 mei 2012 en 30 oktober 2012 de bedrijfsruimte gedurende een geruime periode ook feitelijk als woning gebruikt. Verweerder heeft, gelet hierop, terecht gesteld dat de luxe douchecabine, de dubbele wastafel, de designradiator en de wasmachine in strijd met het bestemmingsplan zijn gerealiseerd/geplaatst.
11.
De conclusie van het voorgaande is dat het realiseren/plaatsen van de luxe douchecabine, de dubbele wastafel, de designradiator en de wasmachine in strijd is met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dit betekent dat verweerder op grond van artikel 5.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo bevoegd was om eisers een last onder dwangsom op te leggen, strekkende tot beëindiging en ter voorkoming van verdere bewoning van het bedrijfspand. De beroepsgrond slaagt niet.
12.
Eisers betogen dat [eiser ] en [A] ten onrechte zijn aangemerkt als overtreder. In beroep hebben eisers gesteld dat [eiser ] de bedrijfsruimte namens de Stichting Ital Bijzondere Voertuigen in gebruik heeft gegeven aan de groep Poolse bouwvakkers, die in de bedrijfsruimte hun voorlopige bedrijfsstartruimte wilden vestigen. Ter zitting heeft [eiser ] toegelicht dat de groep Poolse bouwvakkers de bedrijfsruimte, in ruil voor het mogen gebruiken ervan, gedeeltelijk zou verbouwen tot een kantoorruimte. [eiser ] heeft gesteld dat hij en zijn echtgenote, [A], er geen weet van had dat de Poolse bouwvakkers ook in de bedrijfsruimte zijn gaan wonen. Eisers betogen verder dat [A]weliswaar medebestuurder is van de Stichting Ital Bijzondere Voertuigen, maar dat [eiser ] feitelijk alleen namens de stichting optrad. Volgens eisers is [A]feitelijk niet betrokken geweest bij en ook niet medeverantwoordelijk voor het in gebruik geven van de bedrijfsruimte aan de groep Poolse bouwvakkers.
13.
Op grond van artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder overtreder verstaan degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
14.
Uit de door verweerder overgelegde Kadastrale gegevens van het perceel blijkt dat [eiser ] sinds 2008 eigenaar is van het perceel en dat de Stichting Ital Bijzondere Voertuigen sinds 2008 het vruchtgebruik heeft. Uit het uittreksel van de kamer van Koophandel blijkt dat [eiser ] en zijn echtgenote [eiser ]-Skladanek de bestuurders zijn van de Stichting Ital Bijzondere Voertuigen en dat zij gezamenlijk bevoegd zijn om namens deze stichting (rechts)handelingen te verrichten.
15.
Ten aanzien van [eiser ] is de rechtbank allereerst van oordeel dat de overtreding hem vanwege zijn hoedanigheid van eigenaar van het perceel kan worden toegerekend. De rechtbank overweegt in dit verband dat het bestemmingsplan onder de werking van de Wabo tot stand is gekomen, zodat een algemeen gebruiksverbod om te handelen in strijd met het bestemmingsplan van toepassing is. Dit betekent dat eiser, vanwege zijn hoedanigheid van eigenaar van het perceel, kan worden aangemerkt als overtreder van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
De rechtbank is verder van oordeel dat de overtreding ook aan [eiser ] is toe te rekenen in zijn hoedanigheid als bestuurder van de Stichting Ital Bijzondere Voertuigen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. [eiser ] heeft erkend dat hij met de Poolse bouwvakkers heeft afgesproken dat zij een kantoorruimte met voorzieningen in het pand zouden realiseren. Ter zitting heeft [eiser ] toegelicht dat hij, in zijn hoedanigheid van bestuurder van de stichting, zelf de bouwmaterialen hiervoor heeft gekocht. Dit betekent dat de werkzaamheden feitelijk moeten worden geacht in opdracht van de stichting te zijn verricht en dat de overtreding aan de stichting is toe te rekenen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 15 oktober 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BF8999). Aangezien [eiser ] als bestuurder van de stichting heeft ingestemd met de werkzaamheden en daar, door het inkopen van de bouwmaterialen, ook feitelijk uitvoering aan heeft gegeven, kan hij, ook om die reden, worden aangemerkt als overtreder.
16.
Ten aanzien van [A] overweegt de rechtbank als volgt. Eisers hebben ter zitting toegelicht dat het contact met de Poolse bouwvakkers liep via [A], zij is van origine Pools en spreekt de Poolse taal. De rechtbank is, gelet hierop, van oordeel dat het aannemelijk is dat [A] er mee bekend was dat [eiser ] de bedrijfsruimte namens de stichting in gebruik heeft gegeven aan de groep Poolse arbeiders en dat zij, in ruil daarvoor, een kantoorruimte met voorzieningen in deze ruimte zouden realiseren. De rechtbank is van oordeel dat [A], door het verzorgen van het contact tussen [eiser ] en de Poolse bouwvakkers, mede uitvoering heeft gegeven aan de werkzaamheden, althans dat zij deze niet heeft verhinderd terwijl dit, gelet op haar functie als bestuurder van de stichting, wel in haar macht lag. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Voorzitter van de ABRvS van 24 februari 1984 (AB 1984, 80, LJN AH0280). Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder ook[A] heeft kunnen aanmerken als overtreder. De beroepsgrond slaagt niet.
17.
Eisers hebben ter zitting betoogd dat verweerder [A] niet als overtreder heeft kunnen aanschrijven omdat zij het niet in haar macht heeft de overtreding ongedaan te maken. In dit verband hebben eisers gesteld dat uit de inschrijving van de stichting bij de Kamer van Koophandel blijkt dat [A] slechts bevoegd is om gezamenlijk met [eiser ] (rechts)handelingen te verrichten.
18.
Ook dit betoog slaagt niet. De rechtbank acht het voldoende aannemelijk dat [A]het, als bestuurder van de stichting, feitelijk in haar macht heeft om de overtreding ongedaan te maken. Het enkele feit dat, zoals eerst ter zitting is gesteld, [A] volgens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel, slechts gezamenlijk met haar echtgenoot bevoegd is om namens de stichting te handelen, betekent niet dat verweerder er niet van uit mocht gaan dat zij aan de lastgeving kon voldoen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de ABRvS van 4 september 2002 (ECLI:NL:RVS:2002:AE7213). Verweerder heeft ter zitting onweersproken gesteld en [eiser ] heeft ook zelf betoogd dat [eiser ] zonder toestemming van zijn echtgenote namens de stichting rechtshandelingen verrichte. Het valt, gelet daarop, niet in te zien dat [A], die evenals [eiser ] bestuurder is van de stichting, niet namens de stichting, zonder toestemming van [eiser ], opdracht zou kunnen geven om de in de in de last genoemde zaken uit de bedrijfsruimte te verwijderen.
19.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder bevoegd was om jegens alle drie de eisers handhavend op te treden.
20.
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van een bestuursorgaan worden gevergd dat niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
21.
Eisers betogen dat sprake is van bijzondere omstandigheden omdat verweerder in gelijke gevallen niet handhavend optreedt. Bij andere bedrijfsruimten op het bedrijventerrein wordt volgens eisers wel toegestaan dat er sanitaire en keukenvoorzieningen zijn gerealiseerd. Eisers hebben in de door hen naar de rechtbank toegestuurde pleitnota gewezen op het bedrijfspand van Kunst Centraal, waarin volgens hen douches zijn gerealiseerd.
22.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de exacte situatie bij Kunst Centraal hem niet bekend is, maar dat hij dit, naar aanleiding van de melding door eisers, zal onderzoeken. Indien blijkt dat er sprake is van handelen in strijd met het bestemmingsplan zal verweerder ook in dat geval, indien mogelijk, handhavend optreden.
23.
De rechtbank stelt vast dat eisers, die zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel, slechts één concreet adres hebben genoemd waar verweerder in een vergelijkbaar geval niet handhavend zou optreden. Verweerder heeft toegelicht dat hij de situatie op dit adres, dat eisers eerst kort voor de eerste zitting bij de rechtbank hebben genoemd, nader zal onderzoeken. De rechtbank ziet, gelet hierop, in hetgeen eisers hebben gesteld geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel door in het onderhavige geval handhavend op te treden. De beroepsgrond slaagt niet.
24.
Ter zitting hebben eisers gesteld dat een plaatselijke makelaar hen ten tijde van de aankoop heeft gezegd dat het was toegestaan om in het bedrijfspand sanitaire voorzieningen en keukenvoorzieningen te realiseren. Eisers stellen dat zij er, gelet daarop en gelet op het feit dat de gemeente was betrokken bij de transactie waarbij zij het perceel hebben gekocht, op konden vertrouwen dat het was toegestaan om de gerealiseerde voorzieningen in het bedrijfspand aan te brengen.
25.
Dit betoogt slaagt niet. Niet gesteld of gebleken is dat er van de zijde van verweerder enige mededeling, laat staan een toezegging, over de gerealiseerde voorzieningen in het pand aan eisers is gedaan.
26.
Het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 15 maart 2013 (de last onder dwangsom), is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ongegrond.
Het besluit van 9 juli 2013 (de invorderingsbeschikking)
27.
Artikel 5:39, eerste lid, van de Awb bepaalt - voor zover van belang - dat het beroep tegen de last onder dwangsom mede betrekking heeft op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
28.
Gelet op artikel 5:39, eerste lid, van de Awb heeft het door eisers ingestelde beroep mede betrekking op het besluit tot invordering van 9 juli 2013, nu zij die invordering betwisten.
29.
Aan de invorderingsbeschikking is ten grondslag gelegd dat uit de constateringsrapporten van de toezichthouder van 11 april 2013 en 15 mei 2013 blijkt dat eisers niet hebben voldaan aan de in het besluit van 15 maart 2013 omschreven last.
30.
Eisers betogen dat zij wel tijdig aan de last hebben voldaan. Zij hebben in dit verband gesteld dat uit een door hen overgelegde verklaring van een gediplomeerd loodgieter van 26 januari 2013 blijkt dat hij de wateraansluitingen voor warm en koud water heeft gedemonteerd, zodat de keuken en de douche niet meer als zodanig bruikbaar zijn.
31.
Dit betoog slaagt niet. Op grond van de in het besluit van 15 maart 2013 omschreven last dienden eisers - onder meer - de luxe douchecabine, de dubbele wastafel, de designradiator en de wasmachine uit de bedrijfsruimte te verwijderen. Uit de constateringsrapporten van 11 april 2013 en 15 mei 2013 blijkt dat de kranen van de keuken zijn losgekoppeld en dat de watertoevoer naar de douche-unit is losgekoppeld, maar dat de situatie voor het overige ongewijzigd is ten opzichte van de eerdere constateringsrapporten. Het opnieuw operationeel maken van deze voorzieningen is volgens het rapport een kwestie van minuten. Tussen partijen is niet in geschil dat de luxe douchecabine, de dubbele wastafel, de designradiator en de wasmachine niet zijn verwijderd. Dit betekent dat niet is voldaan aan de last waaraan eisers, onder verbeurte van een dwangsom van € 3.750,- per eiser per week, uiterlijk twee weken na de verzending van het besluit van 15 maart 2013 dienden te voldoen. Het besluit van 15 maart 2013 is op 26 maart 2013 naar eisers verzonden, zodat eisers op 9 april 2013 aan de last moesten voldoen. Op grond van artikel 5:33 van de Awb verbeurt een dwangsom van rechtswege. Dit betekent dat op 16 april 2013 de eerste dwangsommen zijn verbeurd en dat op 7 mei 2013 voor alle eisers de maximale dwangsom van € 15.000,- is verbeurd. Aangezien het constateringsrapport van 15 mei 2013 betrekking heeft op een constatering na 7 mei 2013, namelijk op 14 mei 2013, heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat de Stichting Ital Bijzondere Voertuigen, [eiser ] en [A] ieder de maximale dwangsom van € 15.000,- hebben verbeurd.
32.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals verwoord in de uitspraak van 10 april 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ7663), dient bij een besluit omtrent invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht te worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
33.
Eisers hebben niet gesteld en de rechtbank is niet gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder in dit geval van invordering had moeten afzien. Verweerder is dus terecht overgegaan tot invordering van de dwangsommen.
34.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep, ook voor zover dat is gericht tegen het besluit van 9 juli 2013, ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Lanshage, rechter, in aanwezigheid van mr. J.K. van de Poel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.