Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2014 in de zaak tussen
Procesverloop
Overwegingen
Verder heeft de CRvB in bedoelde rechtspraak overwogen dat de loonschade die ontstaat als een gevolg van de onverschuldigde loondoorbetaling, aan het onrechtmatige besluit dient te worden toegerekend en dat op het Uwv in beginsel de verplichting rust om die schade te vergoeden. De CRvB heeft vervolgens, met inachtneming van het bepaalde in artikel 71a, negende lid van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) in samenhang met artikel 7:629, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), geoordeeld dat in beginsel niet 100%, maar 70% van het als een gevolg van het onrechtmatige besluit doorbetaalde loon, althans het minimumloon, aan het Uwv dient te worden toegerekend.
Verzoekster heeft daarentegen gesteld dat uit het dossier ook verweerder bekend is dat de werkneemster in financiële problemen verkeert en derhalve geen verhaal biedt. Om die reden heeft zij verweerder al na de eerste zitting bij de rechtbank en voordat verweerder tot uitkering van het bedrag aan WIA-uitkering aan de werkneemster is overgegaan, uitdrukkelijk verzocht met de betaling daarvan te wachten. Dit mede gezien de, ook bij verweerder bekende feitelijke achtergrond van deze zaak, waarbij naar haar zeggen sprake was van een weigering van de werkneemster om te verschijnen voor medische keuring in het kader van de re-integratie, in combinatie met een bedreigende bejegening van de directeur van verzoekster door de partner van de werkneemster, en het gegeven dat de werkneemster in België woont. Onder die omstandigheden acht verzoekster het standpunt van verweerder niet redelijk.
Deze geclaimde kosten komen derhalve niet voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank zal zich hierna uitlaten over de proceskosten die op voet van artikel 8:75 van de Awb en het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen.
Dat laatste is echter bij de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding op voet van artikel 8:73 van de Awb niet relevant. Verder stelt de rechtbank vast dat deze kosten, zoals verzoekster ook stelt, niet gemaakt zouden zijn als verweerder direct al had afgezien van het opleggen van de loondoorbetalingsverplichting of dat in bezwaar eerder had gedaan. Deze kosten kunnen niet worden aangemerkt als kosten gemaakt in het kader van de bestuursrechtelijke procedure maar zijn ontstaan als gevolg van het onrechtmatige besluit en de daarmee voortgezette re-integratie verplichting ten opzichte van de werkneemster. Om die reden komt ook deze post voor toewijzing in aanmerking.
De kosten voor door een derde verleende rechtsbijstand in beroep worden vergoed volgens het in de bijlage bij het Bpb opgenomen tarief. Deze kosten worden begroot op € 1.461,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting en 0,5 punt voor het indienen van een nadere reactie, met een wegingsfactor 1 en een waarde per punt van € 487,00).
Beslissing
- wijst het verzoek om schadevergoeding gedeeltelijk toe;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekster moet betalen een bedrag van € 29.654,- binnen twee weken nadat verzoekster heeft voldaan aan de voorwaarde zoals omschreven in rechtsoverweging 9,
- bepaalt dat verweerder aan verzoekster moet betalen een bedrag van € 2.275,13 ter vergoeding van door haar geleden schade, hiervoor omschreven als ‘overige kosten’;