ECLI:NL:RBMNE:2014:287

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
16-659946-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal door inklimming met oplegging van ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 oktober 2013 heeft geprobeerd in te breken in twee woningen in Utrecht. De verdachte, geboren in 1973 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van poging tot diefstal door middel van inklimming. Tijdens de zitting op 10 januari 2014 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie vorderde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen werden verklaard, terwijl de verdediging betoogde dat het bewijs niet sluitend was, omdat er geen fotoconfrontatie had plaatsgevonden en de politie niet naar andere verdachten had gezocht.

De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de aangiften van benadeelden in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich op verdachte wijze had gedragen door over muren te klimmen en in woningen te kijken, wat voldoende bewijs opleverde voor de poging tot diefstal. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) op voor de duur van twee jaar. De rechtbank motiveerde deze beslissing door te verwijzen naar de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de noodzaak van behandeling voor zijn verslaving en psychiatrische problemen. De rechtbank concludeerde dat de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de ISD-maatregel eiste, en dat er binnen het ISD-traject mogelijkheden voor behandeling zouden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/659946-13 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 24 januari 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1973],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring locatie Nieuwegein te Nieuwegein.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn advocaat, mr. J.J.D. van Doleweerd, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er kort en feitelijk weergegeven op neer dat verdachte:
Feit 1: op 29 oktober 2013 heeft geprobeerd in te breken in een woning aan de [adres] in [woonplaats];
Feit 2: op 29 oktober 2013 heeft geprobeerd in te breken in een woning aan de [adres] in [woonplaats].

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat uit het geheel van verdachtes gedragingen niet anders kan worden geconcludeerd, dan dat verdachte probeerde in te breken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat, hoewel het signalement van verdachte overeenkomt met wat getuigen hebben gezien, een fotoconfrontatie het bewijs sluitend had kunnen maken. Nu dit niet is gebeurd, kan, naar de mening van de raadsman, niet worden uitgesloten dat de getuigen een andere man hebben gezien. Ook heeft de politie niet gezocht naar andere personen in de buurt. Verder heeft de raadsman opgemerkt dat uit de gedragingen van de man niet met zekerheid kan worden afgeleid dat deze daadwerkelijk de bedoeling had in te gaan breken. Het bewijs is daarom niet sluitend volgens de raadsman.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op grond van het navolgende.
Door [benadeelde 1] (hierna te noemen: [benadeelde 1]), wonende aan de [adres] te [woonplaats], is aangifte gedaan van poging tot diefstal uit een woning. Op 29 oktober 2013 hoorde [benadeelde 1] van de politie dat er een man over de muur aan de achterzijde van haar woning was geklommen. De achtertuin is niet vrij toegankelijk, omdat er een muur omheen staat. [benadeelde 1] heeft gecontroleerd of er goederen uit haar achtertuin of woning weggenomen waren. Dit bleek niet zo te zijn. [2]
Op 29 oktober 2013 is door [benadeelde 2], wonende aan de [adres] te [woonplaats], aangifte gedaan van poging tot diefstal. [benadeelde 2] heeft verklaard dat er aan de achterzijde van zijn tuin een muur is. [3] Verder heeft hij verklaard dat er geen goederen uit de schuur zijn weggenomen en dat men niet in zijn woning is geweest. [4]
[getuige] heeft verklaard dat hij op 29 oktober 2013 om 5.30 uur een onbekende man zag. Hij zag dat de man over een muur klom en daardoor in de achtertuin van een woning aan de [adres] terecht kwam. [getuige] zag dat de man daar door een raampje keek. De man klom vervolgens weer terug over de muur en liep in de richting van de woning aan de [adres]. [getuige] zag dat de man ook hier over de tuinmuur klom en vervolgens in de berging keek door de deur van deze berging te openen. [5] [getuige] heeft de man als volgt omschreven: ongeveer 30 jaar, getinte huidskleur, zwart haar met slag erin, gekleed in een bruine jas en een witte broek met strepen. [6]
Op 31 oktober 2013 heeft [getuige] verklaard dat hij inmiddels weet dat de tuin waar de man als eerste naar toe ging, behoort bij het perceel van [adres]. [7]
Op 29 oktober 2013 te 05.35 uur hebben twee verbalisanten de melding gekregen dat een inbreker overlopen zou zijn bij de Tulpstraat in Utrecht. Verder hoorden de verbalisanten dat de man was weggelopen in de richting van de Nachtegaalstraat. Om 05.38 uur zagen de verbalisanten een man uit de richting van de Kerkdwarsstraat, in de richting van de Nachtegaalstraat lopen. De man had een getinte huidskleur, zwart golvend haar, een bruine jas en een witte broek met donkere strepen. [8] De man bleek te zijn: [verdachte], geboren op [1973]. [9]
Verbalisant [verbalisant] constateert op 30 oktober 2013 dat de tuinmuur aan de [adres] ongeveer 1.70 meter hoog is en de tuinmuur aan de [adres] ongeveer 1.90 meter hoog. [10]
Door [benadeelde 1] is op 29 oktober 2013 verklaard dat de woningen van [adres] en [adres] zijn samengevoegd en beide woningen nu vallen onder [adres]. [11]
Bewijsoverweging
De raadsman heeft gesteld dat uit de gedragingen, die zijn gezien door getuige [getuige], niet zonder meer kan worden afgeleid dat dit een poging tot diefstal betrof.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het gedrag van verdachte, waaronder met name het tweemaal klimmen over een hoge tuinmuur en het kijken in een woning en een berging, geen andere conclusie worden getrokken dan dat het zijn bedoeling was te gaan stelen. Overigens is door verdachte geen enkele (andere) verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid in de betreffende tuinen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 29 oktober 2013 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2], en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en die weg te nemen goederen en/of dat geld onder zijn bereik te brengen door middel van inklimming
- zich naar voornoemde woning heeft begeven en
- vervolgens over de muur, grenzend aan de achtertuin van die woning, is geklommen en
- vervolgens door de ruit van die woning naar binnen heeft gekeken en
- de deur van de schuur van voornoemde woning geopend,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 29 oktober 2013 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en die weg te nemen goederen en/of dat geld onder zijn bereik te brengen door middel van inklimming,
- zich naar voornoemde woning heeft begeven en
- vervolgens over de muur, grenzend aan de achtertuin van die woning, is geklommen en
- vervolgens door de ruit van die woning naar binnen heeft gekeken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Feit 1 en 2:
telkens: poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht en gebaseerd op de wettelijke vereisten waaraan is voldaan, gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD). Aan de formele vereisten voor het opleggen van deze maatregel is voldaan. Zij acht de maatregel wenselijk en noodzakelijk met het oog op de veiligheid van goederen en personen.
De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat verdachte de afgelopen jaren veelvuldig is gerecidiveerd en alle opgelegde behandelingen niet het gewenste effect hebben gehad. De officier van justitie is van mening dat tijdens de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel voldoende mogelijkheden bestaan om onderzoek te doen naar de persoon van de verdachte, zodat aan verdachte passende behandelingen kunnen worden geboden. Gelet hierop acht de officier van justitie het niet nodig de zaak aan te houden teneinde onderzoek te laten verrichten naar de persoon van de verdachte. De officier van justitie heeft daarbij opgemerkt dat er overigens ook geen aanwijzingen zijn dat verdachte mogelijk ontoerekeningsvatbaar zou zijn.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat tot op heden onvoldoende onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden die er zijn om verdachte te behandelen. Zo is tot nog toe geen onderzoek gedaan naar de intelligentie van verdachte, waardoor eerdere behandelingen mogelijk onvoldoende aansloten bij verdachtes niveau. Om die reden heeft de raadsman verzocht de behandeling van de zaak aan te houden en een gedragsdeskundig onderzoek te gelasten. Gelet op het voorgaande is naar de mening van de raadsman het opleggen van de ISD-maatregel in dit stadium niet aan de orde.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft tweemaal geprobeerd in te klimmen in een woning. Dit zijn ernstige feiten die bij de bewoners een gevoel van onveiligheid veroorzaken. Verdachte heeft door de jaren heen veel vermogensdelicten gepleegd en heeft veel overlast veroorzaakt.
Blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 24 december 2013 is verdachte in de periode van vijf jaren voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit van 29 oktober 2013 ten minste driemaal onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of een taakstraf, te weten door de politierechter op 7 augustus 2013, door de meervoudige kamer op 15 november 2012 en door de meervoudige kamer op 21 mei 2012. Deze straffen zijn volgens voornoemd uittreksel ten uitvoer gelegd voorafgaand aan het bovengenoemde strafbare feit. De bewezen verklaarde feiten zijn misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Er is een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel aanwezig.
Hieruit volgt dat is voldaan aan de door de wet gestelde voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel. Verder dient er ernstig rekening mee wordt gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De veiligheid van personen en goederen eist het opleggen van de maatregel.
Met betrekking tot het recidivegevaar, de veiligheid van personen en goederen en de daaruit voortvloeiende noodzakelijkheid van het opleggen van de ISD-maatregel overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie volgt dat verdachte vele malen is veroordeeld voor onder meer vermogensdelicten. Daarnaast blijkt uit dit uittreksel dat een aantal voorwaardelijk opgelegde (gevangenis)straffen ten uitvoer is gelegd, omdat verdachte opnieuw strafbare feiten had gepleegd dan wel (één van) de bijzondere voorwaarden had overtreden.
In het reclasseringsadvies van Victas, d.d. 19 december 2013, opgemaakt door J. Mertens, reclasseringswerker, staat onder meer het navolgende vermeld:
“Betrokkene gebruikt al sinds zijn elfde jaar drugs, waaronder cannabis. Later is daar ook het gebruik van cocaïne bijgekomen. Ondanks zijn depotmedicatie kan betrokkene zich niet geheel staande houden en blijft hij verwervingsdelicten plegen. Betrokkene komt al sinds zijn zestiende in aanraking met justitie en pleegt stelselmatig verwervingsdelicten. Er zijn reeds verschillende trajecten ingezet, maar tot op heden is er niets van de grond gekomen. Er is betrokkenheid vanuit Altrecht, SBWU, Victas, maar interventies hebben geen effect gesorteerd en betrokkene blijft recidiveren. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Betrokkene heeft problemen op verschillende leefgebieden en daarnaast maakt zijn psychiatrisch ziektebeeld hem kwetsbaar. Om de motivatie van betrokkene te vergroten is volgens de reclassering een gedwongen kader nodig, de nodige structuur, duidelijkheid en een gesloten karakter in de vorm van een ISD-maatregel.”
Ter terechtzitting van 10 januari 2014 heeft J. Mertens het advies van Victas nader toegelicht. Kort gezegd is haar conclusie dat wat haar betreft de mogelijkheden om verdachte naar passende zorg toe te leiden, zijn mislukt en uitgeput. Verdachte is langdurig begeleid door de reclassering, waarbij veel aandacht is besteed aan contactopbouw. Echter, verdachte hield zich vaak niet aan de afspraken door niet bij gesprekken op te komen dagen of door weg te lopen. In het kader van de ISD-maatregel kan aandacht worden besteed aan de diagnostiek van verdachte en kan een intelligentie-onderzoek plaatsvinden, zodat hem een passende behandeling kan worden geboden.
Gelet op de inhoud van bovengenoemde rapporten en de toelichting van de reclasseringsmedewerker ter zitting overweegt de rechtbank dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Het is de rechtbank duidelijk geworden dat de verslaving van verdachte en de onduidelijkheid over de psychiatrische diagnose de kern vormen van de problematiek en dat verdachte behandeling nodig heeft om te voorkomen dat verdachte in de toekomst wederom strafbare feiten pleegt.
Nu verdachte de laatste jaren stelselmatig delicten heeft gepleegd, de hem opgelegde vrijheidsstraffen en de hem geboden hulpverlening hem er niet toe hebben gebracht het roer om te gooien en Victas onderbouwd heeft aangegeven geen enkele andere mogelijkheid meer te zien, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de ISD-maatregel eist. Het nog niet bestaan van een concreet behandelplan vormt geen (formeel) beletsel voor de oplegging van de maatregel.
De rechtbank acht, alles afwegende, de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren passend en geboden. Om de recidive te beëindigen en tot een zo optimaal mogelijke oplossing van de problematiek van verdachte te komen, zal de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel.
De rechtbank is van oordeel dat het noodzakelijk is dat verdachte binnen het ISD-traject psychiatrisch en psychologisch zal worden onderzocht, waarbij ook een IQ-onderzoek zal moeten plaatsvinden. Nu het opleggen van de ISD-maatregel, naar het oordeel van de rechtbank, geboden is en voornoemde onderzoeken ook in het kader van de ISD-maatregel kunnen plaatsvinden, acht de rechtbank het niet noodzakelijk de behandeling van de zaak aan te houden, zoals door de verdediging is verzocht.
Nu de concrete invulling van het hulpverleningstraject thans nog niet duidelijk is, zal de rechtbank bij het opleggen van ISD-maatregel bepalen dat het Openbaar Ministerie binnen negen maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis de rechtbank bericht over het verloop van de maatregel.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 38s, 45, 57, 311 van het Wetboek van Strafrecht. zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen

10.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 en 2:
telkens: poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsingvan verdachte
in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar.
- bepaalt dat het openbaar ministerie
binnen 9 (negen) maandenna het onherroepelijk worden van het vonnis de rechtbank bericht ten behoeve van een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Bruins, voorzitter, mrs. S. Wijna en E.M. de Stigter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Reenen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 januari 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 29 oktober 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen
aan de [adres]) weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele
toebehorende aan [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of
die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door
middel van braak en/of verbreking en/of inklimming als volgt heeft gehandeld:
is en/of heeft hij, verdachte,
- zich naar voornoemde woning begeven en/of
- ( vervolgens) over de muur, grenzend aan de achtertuin van die woning,
geklommen en/of
- ( vervolgens) door de ruit van die woning naar binnen gekeken en/of
- de deur van de schuur van voornoemde woning geopend en/of zich in de schuur
begeven,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 29 oktober 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen
aan de [adres]) weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele
toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of
die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door
middel van braak en/of verbreking en/of inklimming als volgt heeft gehandeld:
is en/of heeft hij, verdachte,
- zich naar voornoemde woning begeven en/of
- ( vervolgens) over de muur, grenzend aan de achtertuin van die woning,
geklommen en/of
- ( vervolgens) door de ruit van die woning naar binnen gekeken
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL091A 2013246305, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 31). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [benadeelde 1], pagina 17.
3.Het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [benadeelde 2], pagina 30.
4.Het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [benadeelde 2], pagina 31.
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige], pagina 22.
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige], pagina 23.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 24.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 20.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 21.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 27.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 19.