ECLI:NL:RBMNE:2014:3211

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2014
Publicatiedatum
28 juli 2014
Zaaknummer
16-710788-11 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak met betrekking tot witwassen en valsheid in geschrifte

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juli 2014 uitspraak gedaan over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1982, was eerder veroordeeld voor witwassen en valsheid in geschrifte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 november 2011 een aanzienlijk bedrag aan voordeel heeft verkregen door het witwassen van voorwerpen afkomstig uit misdrijven. De officier van justitie heeft een vordering ingediend voor een bedrag van € 192.821,--, dat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een kasopstelling, waarin alleen contante geldstromen zijn meegenomen. De rechtbank heeft de stellingen van de verdediging, die de hoogte van het geschatte bedrag betwistte, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdediging onvoldoende onderbouwing had gegeven voor hun claims en dat de berekeningen van de officier van justitie voldoende waren onderbouwd. De rechtbank heeft ook de waarde van verbeurd verklaarde goederen in mindering gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing van de rechtbank is dat de veroordeelde verplicht is tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de staat, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken in de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/710788-11 (ontneming)
beslissing van de rechtbank d.d. 8 juli 2014
in de ontnemingszaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [1982] te [geboorteplaats],
wonende aan de [adres], [woonplaats].
Raadsman: mr. I. Kamans, advocaat te Rotterdam.

1.Deprocedure

De procedure blijkt onder meer uit het volgende:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/710788-11, waaruit blijkt dat verdachte op
28 februari 2012 door de meervoudige kamer van de rechtbank Utrecht is veroordeeld voor onder andere witwassen en valsheid in geschrifte tot de in die uitspraak vermelde straf;
- het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: proces-verbaal van ontneming);
- de conclusie van antwoord d.d. 20 maart 2014 van de zijde van verdachte;
- de conclusie van repliek d.d. 24 april 2014 van de officier van justitie.
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting;
- de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting zijn de officier van justitie en de raadsman gehoord.

2.De beoordeling

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering verlaagd tot een bedrag van
€ 192.821,--en gevorderd dat dit bedrag in zijn geheel wordt toegewezen.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de hoogte van het door de officier van justitie geschatte bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel betwist. Op de stellingen van de verdediging zal in het onderstaande -voor zover nodig- worden ingegaan.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt als grondslag voor de vordering het vonnis in de hoofdzaak. Blijkens dit inmiddels onherroepelijke vonnis heeft de rechtbank onder meer bewezen geacht dat verdachte in de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 november 2011 een grote hoeveelheid voorwerpen afkomstig uit enig misdrijf heeft witgewassen. De rechtbank ontleent aan de inhoud van de in de strafzaak genoemde bewijsmiddelen het oordeel dat de veroordeelde door middel van het begaan van deze feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad.
Bij de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat volgt de rechtbank de berekening zoals deze is gemaakt in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling ex artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht. [1] Voor de berekening van het wederrechtelijk voordeel over de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 november 2011 is uitgegaan van een eenvoudige kasopstelling, zijnde een berekening waarin alleen de contante geldstromen inzichtelijk zijn gemaakt. De rechtbank neemt deze kasopstelling over, met dien verstande dat de rechtbank op de volgende punten van deze berekening afwijkt:
  • De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel op pagina 13 van het rapport abusievelijk is vermeld dat de Volvo V50 met kenteken[kenteken] voor een bedrag van € 10.050,-- in de berekening moet worden meegenomen omdat de overige € 5.950,-- inruilwaarde bleek te zijn. Blijkens pagina 11 van het rapport is deze inruilwaarde in de berekening al bij de aankoop van de Mercedes Benz Vito met kenteken [kenteken] in rekening gebracht. Gelet hierop dient bij de aankoop van de hiervoor genoemde Volvo V50 te worden uitgegaan van een bedrag van € 16.000,--.
  • Uit later ingekomen informatie naar aanleiding van een aan België verzonden rechtshulpverzoek blijkt dat veroordeelde een Jetski en een Jetloader -waarvan een factuur werd gevonden op naam van veroordeelde- contant heeft betaald in augustus en september 2011. Het betreft een totaalbedrag van € 13.225,--.
- Met de officier van justitie is de rechtbank verder van oordeel dat de totale waarde van de door de rechtbank in het vonnis in de hoofdzaak verbeurd verklaarde goederen, zijnde € 62.530,--, in mindering dient te worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. [3]
Voor het overige neemt de rechtbank de berekeningen in voornoemd proces-verbaal wederrechtelijk verkregen voordeel over en maakt deze tot de hare. Deze berekeningen acht de rechtbank voldoende onderbouwd.
De rechtbank verwerpt daarbij de volgende stellingen/verweren van de verdediging:
  • De stelling van de verdediging dat in de kastopstelling ten onrechte het door veroordeelde ontvangen salaris van Sunrise Residence B.V. (over de periode van 1 januari 2009 tot en met juni 2010) niet is meegenomen. In het vonnis in de hoofdzaak is overwogen dat van een dergelijk dienstverband niet is gebleken, dat daarover ook geen verifieerbare informatie is verschaft en dat uit bevraging van het register van de Kamer van Koophandel is gebleken dat het bedrijf Sunrise Residence per 23 januari 2009 is beëindigd. Ook thans heeft veroordeelde geen verifieerbare gegevens verschaft waaruit zou kunnen volgen dat veroordeelde contante inkomsten heeft ontvangen van Sunrise Residence. Veroordeelde heeft wel salarisspecificaties overgelegd van inkomsten ontvangen van Sunrise Residence. Van de juistheid daarvan kan de rechtbank echter niet uitgaan nu de gegevens daarop over bijvoorbeeld afgedragen premies in het geheel niet bekend zijn bij de Belastingdienst. Op nadere vragen daarover heeft de verdediging ter zitting geen antwoord kunnen geven.
  • De stelling van de verdediging dat in de kasopstelling ten onrechte de door veroordeelde in 2009, 2010 en 2011 ontvangen contante inkomsten voor bemiddelingswerkzaamheden in Marokko niet zijn meegenomen. In het vonnis in de hoofdzaak heeft de rechtbank overwogen dat hieraan voorbij wordt gegaan, omdat geen enkele onderbouwing is gegeven van deze stelling. De rechtbank ziet thans geen aanleiding voor een ander oordeel. De door de verdediging overgelegde belastingaangifte over 2009 waarin een verzamelinkomen van € 51.798,-- is opgenomen, vormt geen aanleiding voor een ander oordeel. Immers, hieruit volgt niet dat verdachte inkomsten voor bemiddelingswerkzaamheden in Marokko heeft ontvangen en dat sprake was van contante inkomsten. Over de jaren 2010 en 2011 zijn geen bescheiden overgelegd.
  • Door veroordeelde is niet ontkend dat er voor een totaalbedrag van € 90.933,-- aan facturen in zijn woning zijn aangetroffen, betreffende contante uitgaven. De rechtbank ziet geen aanleiding dit bedrag niet mee te nemen bij de contante uitgaven. De stelling van veroordeelde dat een deel van deze bonnen betrekking zou hebben op cadeaus die hij heeft gekregen voor zijn kinderen acht de rechtbank niet geloofwaardig, nu niet zonder meer aannemelijk is dat men, als het een cadeau betreft, de bon erbij krijgt. Nadere vragen daarover ter zitting konden door de verdediging niet worden beantwoord. Overigens is ook deze stelling niet verder onderbouwd met bijvoorbeeld gegevens over welke bonnen het zou betreffen.
  • De stelling van veroordeelde dat de Mercedes met kenteken [kenteken], de Audi met kenteken [kenteken], de Volvo met kenteken[kenteken] en de BMW met het kenteken [kenteken] niet aan hem toebehoorden en zijn verkocht, wordt verworpen. Uit het vonnis in de hoofdzaak volgt dat de Audi sinds 2 februari 2009 en de BMW sinds augustus 2010 op naam van veroordeelde staan. Deze auto’s zijn op 1 november 2011 in conservatoir beslag genomen en door de rechtbank in de hoofdzaak verbeurd verklaard. Nergens blijkt uit dat deze auto’s zouden zijn verkocht. Met betrekking tot de Volvo overweegt de rechtbank dat uit het vonnis in de hoofdzaak volgt dat veroordeelde deze auto contant heeft betaald, de koopovereenkomst heeft getekend en deze koopovereenkomst ook in zijn woning is aangetroffen. De contante uitgaven voor deze auto zijn dan ook op juiste gronden in de kasopstelling meegenomen. Met betrekking tot de Mercedes overweegt de rechtbank dat deze auto in het vonnis in de hoofdzaak conform de eis van officier van justitie eveneens verbeurd is verklaard. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat ook deze auto feitelijk aan veroordeelde toebehoorde.
  • De stelling van veroordeelde dat de waarde van de aangetroffen sieraden, die hem in eigendom toe behoren, € 3.100,00 bedraagt, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overgelegde bewijsstukken, wat daar overigens ook van zij, niet zien op de bij verdachte aangetroffen sieraden. Desgevraagd heeft de verdediging hierop geen nadere toelichting kunnen geven.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
Totaal overzicht contante uitgaven:
Contante stortingen op de bank € 119.675,--
Contante uitgave bij Holland Casino € 1.000,--
Contante uitgaven facturen € 90.933,--
Huurbetalingen en borg € 5.875,--
Mercedes [kenteken] € 3.000,--
BMW [kenteken] € 24.300,--
Audi [kenteken] € 7.000,--
Opel [kenteken] € 910,--
Volvo[kenteken] € 16.000,--
Sieraden € 11.160,--
Jetski en Jetloader € 13.225,--
Crossmotor Honda [kenteken] € 2.500,--
______________
Totaal uitgaven € 295.578,--
Totaaloverzicht contant geld
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen € 60.007,--
Eindsaldo contant geld € 19.780,--
___________
Beschikbaar voor uitgaven € 40.227,--
Werkelijke contante uitgaven € 295.578,--
Beschikbaar voor uitgaven (-) € 40.227,--
Waarde verbeurd verklaarde goederen (-) € 62.530,--
___________
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 192.821,--
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat derhalve conform de eis van de officier van justitie op € 192.821,--. Ook de verplichting tot betaling van het geldbedrag ter ontneming van dit voordeel wordt op hetzelfde bedrag vastgesteld.
Het verweer van de veroordeelde dat gelet op zijn financiële draagkracht het bedrag op nihil dient te worden gesteld wordt door de rechtbank verworpen. Niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet in staat zal zijn aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Veroordeelde heeft zijn stellingen hierover immers in het geheel niet onderbouwd.

3.De beslissing

De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 192.821,--;
De rechtbank legt de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 192.821,--ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Wijna , voorzitter, mrs. H.A. Brouwer en E.M. de Stigter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C.J. Evers, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 juli 2014.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal inhoudende het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling ex artikel 36e, 3e lid, Wetboek van strafrecht, pagina’s 1 tot en met 19 plus bijlagen.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 april 2014, op ambtseed opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
3.Het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, pagina 18.