ECLI:NL:RBMNE:2015:5338

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2015
Publicatiedatum
17 juli 2015
Zaaknummer
UTR 14-7838
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.G.M. Buys
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de toekenning van een traplift als woonvoorziening onder de Wmo na bezwaar en beroep

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 17 juli 2015, wordt het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had een aanvraag ingediend voor een traplift als woonvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), maar deze aanvraag was door het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Bussum afgewezen. In plaats daarvan was eiser een verhuiskostenvergoeding aangeboden. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing, waarna de rechtbank in een tussenuitspraak op 15 april 2015 het college de gelegenheid gaf om het geconstateerde gebrek in het besluit te herstellen.

De rechtbank oordeelt dat het college in zijn aanvullende motivering het gebrek heeft hersteld, maar dat de voorwaarden voor de toekenning van de traplift niet onredelijk zijn. De rechtbank stelt vast dat de echtgenote van eiser mantelzorg verleent en dat er beschikbare woningen zijn die voldoen aan de eisen van eiser. De rechtbank concludeert dat de procedure voor het verkrijgen van een nieuwe huurwoning een langdurige is, maar dat dit niet ten laste van het college kan komen. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd waarom de voorwaarden van het college onredelijk zijn.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het motiveringsbeginsel, maar laat de rechtsgevolgen in stand omdat het college het gebrek heeft hersteld. Eiser krijgt zijn griffierecht vergoed en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 9,80. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 14/7838

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Bussum, verweerder

(gemachtigde: R. D’Accorso).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een traplift als woonvoorziening krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen en eiser onder voorwaarden een verhuiskostenvergoeding toegekend van maximaal € 2.500,-.
Bij besluit van 18 november 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2015. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Bij tussenuitspraak van 15 april 2015 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiser heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke behoeften en mogelijkheden van eiser.
3. Verweerder heeft bij brief van 26 mei 2015 zijn stelling dat regelmatig voor eiser geschikte woningen beschikbaar komen in de nabije woonomgeving van eiser onderbouwd met een overzicht van de op dat moment beschikbare woningen die voldoen aan het voor eiser opgestelde programma van eisen, gelegen op een afstand van 1,5 tot 10,7 kilometer van de huidige woning van eiser. Om voor deze woningen in aanmerking te komen is inschrijving bij Woningnet een vereiste.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat verhuizen nog steeds de goedkoopste adequate voorziening biedt voor de door eiser ondervonden problemen. Echter, omdat op het moment van het medisch onderzoek door de medisch adviseur is gesteld dat eiser gebruik kan maken van een traplift, kan niet door verweerder worden gesteld dat de traplift in de periode in geding geen adequate voorziening was. Dit geeft verweerder aanleiding om eiser in de gelegenheid te stellen om het bedrag van de verhuiskostenvergoeding aan te wenden om in een eigen oplossing te voorzien door middel van het zelf aanschaffen van een traplift. Verweerder stelt hierbij de voorwaarden dat eiser in de periode van vijf jaar na toekenning van de voorziening geen aanspraak zal maken op een verhuiskostenvergoeding en/of aanpassing van de natte cel, en dat voordat de voorziening wordt toegekend opnieuw medisch onderzoek zal worden verricht om vast te stellen of een traplift op dat moment nog steeds een adequate voorziening is.
4. Eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 22 juni 2015. Eiser stelt zich op het standpunt dat twee van zijn drie kinderen op loopafstand van eiser wonen. De derde woont in Huizen, zodat verweerder uitgaat van een feitelijke onjuistheid als deze stelt dat één van de kinderen in Almere woont.
Eiser stelt voorts dat hij zich tegen betaling moet inschrijven bij Woningnet.nl en vervolgens dient te reageren op beschikbare woningen, waarbij degene met de hoogste zoekwaarde de woning krijgt aangeboden. Een aanvraag om een CIZ-indicatie is een tijdconsumerende aangelegenheid en bovendien is het de vraag of eiser wel in aanmerking komt voor een dergelijke indicatie.
Ten slotte stelt eiser dat de door verweerder gestelde voorwaarde voor toekenning van de voorziening inhoudende dat eiser een nieuw medisch onderzoek dient te ondergaan, onredelijk is en vertragend werkt, waardoor de belasting van de mantelzorg zal toenemen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de aanvullende motivering het gebrek zoals in de tussenuitspraak is vastgesteld, heeft geheeld en voldoende heeft onderbouwd. Dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat één van de kinderen in Almere woont in plaats van in Huizen, acht de rechtbank voor het bestreden besluit en de beoordeling daarvan, niet van doorslaggevende betekenis.
6. Thans zal de rechtbank overgaan tot een beoordeling van deze nadere motivering, bezien in het licht van wat eiser hiertegen heeft aangevoerd. Hierbij stelt de rechtbank vast dat eiser de hoogte van het toe te kennen bedrag (bestaande uit de verhuiskostenvergoeding welk door eiser voor een zelf aan te schaffen traplift kan worden aangewend) en de voorwaarde dat hij gedurende een periode van vijf jaar geen aanspraak zal maken op een verhuiskostenvergoeding en/of aanpassing van de natte cel, niet heeft bestreden.
Passend woningaanbod
7. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat de echtgenote van eiser mantelzorg verleent. Met verweerder stelt de rechtbank vast dat eiser geen nadere stellingen heeft ingenomen inhoudende dat er sprake is van een noodzaak van mantelzorg in zijn directe omgeving anders dan praktische hulp op afspraak van zijn kinderen.
Verweerder heeft zijn stelling dat ook in de directe omgeving van eiser beschikbare woningen voorhanden zijn die voldoen aan het terzake geformuleerde programma van eisen, voldoende onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat de procedure ter verkrijging van een nieuwe huurwoning een langdurige is, een feit van algemene bekendheid is. Dat eiser zich niet heeft ingeschreven als woningzoekende, is naar het oordeel van de rechtbank niet een omstandigheid die voor rekening van verweerder dient te komen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de stelling van eiser dat het aanvragen van een CIZ-indicatie een langdurige procedure is, een toekomstige onzekere gebeurtenis betreft. Eiser heeft niet nader en concreet onderbouwd waarom in dit geval een dergelijke procedure voor eiser zodanig belastend is dat van hem niet gevergd kan worden om deze procedure te volgen.
Andere mogelijke oplossingen
8. Terzake de door verweerder gestelde voorwaarde inhoudende dat terzake de beoordeling van de huidige medische situatie van eiser opnieuw een medisch onderzoek wordt verricht om vast te stellen of een traplift voor eiser nog steeds een adequate voorziening is, overweegt de rechtbank als volgt. Eerder, op 23 april 2014, is op verzoek van verweerder een medisch advies uitgebracht waarin is vermeld dat er op dat moment geen medische contra-indicatie bestaat voor gebruik van een traplift. Voorts is in dat advies vermeld dat de mate van verslechtering zoals die zich het laatste half jaar in de toestand van eiser heeft voorgedaan, niet kon worden voorzien. Uit de door de Wmo aan verweerder opgedragen taak tot toekenning van compenserende voorzieningen aan degenen die deze behoeven, en de verantwoordelijkheid die verweerder heeft in de besteding van gemeenschapsgeld, vloeit voort dat verweerder zich ervan dient te vergewissen dat de aangeboden voorziening in de specifieke situatie van eiser nog steeds een adequate voorziening is. Gelet op de periode die inmiddels is verstreken sinds het advies van 23 april 2014 en de daarin vermelde onvoorzienbaarheid van de verslechtering van de toestand van eiser gedurende de periode van een half jaar voorafgaande aan het advies acht de rechtbank de door verweerder gestelde voorwaarde dat verweerder alvorens de voorziening wordt toegekend naar de medische situatie van eiser opnieuw medisch onderzoek wordt verricht, niet onredelijk. De tegenwerping van eiser dat hier weer een lange periode mee gemoeid zal zijn, betreft een toekomstig onzekere gebeurtenis. Eiser heeft voorts niet nader en concreet onderbouwd waarom in dit geval een dergelijke procedure voor eiser en zijn mantelzorger zodanig belastend is dat van hen niet gevergd kan worden om deze aan de voorwaarde van verweerder te voldoen.
9. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het motiveringsbeginsel. Nu verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
10. Omdat de rechtbank weliswaar heeft geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep, maar ook heeft geconcludeerd tot instandlating van de rechtsgevolgen, treedt geen schade op. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding dan ook af.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op basis van de door de gemachtigde van eiser overgelegde formulier proceskosten vast op € 9,80.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- herroept het primaire besluit;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 9,80;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. Buys, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. Bruins-Langedijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
17 juli 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.