Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Voorvragen
4.Waardering van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte daarvan vrij.
Rechtbank Midden-Nederland
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1973, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 juni 2015 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het verwerven en in bezit hebben van kinderporno in de periode van 4 tot en met 11 augustus 2012 en op 17 februari 2013, beide in Amersfoort. Tijdens de zitting op 5 juni 2015 was de verdachte aanwezig en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. E. Osinga. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor feit 1, maar achtte feit 2 wettig en overtuigend bewezen op basis van tapinformatie en getuigenverklaringen. De verdediging pleitte voor vrijspraak van beide feiten, onder andere vanwege ondeugdelijke gegevens en de mogelijkheid van hacking van de computer van de verdachte.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte daadwerkelijk kinderporno had verworven of in bezit had gehad. De rechtbank stelde vast dat er aanwijzingen waren dat er vanaf het IP-adres van de verdachte kinderpornografisch materiaal was geüpload, maar dat het niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat de verdachte dit had gedaan. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van beide ten laste gelegde feiten. De rechtbank benadrukte het recht van elke verdachte op een behandeling binnen een redelijke termijn en concludeerde dat er geen reden was voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De beslissing werd genomen in het belang van een eerlijke behandeling van de zaak.