ECLI:NL:RBMNE:2015:6785

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 september 2015
Publicatiedatum
16 september 2015
Zaaknummer
397604 / HA RK 15-189
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen de politierechter in een strafzaak met betrekking tot vooringenomenheid

Op 15 september 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.P.A. Kint, tegen de politierechter mr. J.R. Krol. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de vrees voor vooringenomenheid van de politierechter in een strafzaak tegen verzoeker, die gelijktijdig met een andere strafzaak werd behandeld. Verzoeker stelde dat de politierechter tijdens de zitting op 29 juli 2015 uitlatingen had gedaan die bij hem de indruk wekten dat de rechter hem niet geloofde en dat hij vooringenomen was. De politierechter had aangegeven dat hij het gevoel had dat er een stukje werd opgevoerd en dat het te ver ging om tot een veroordeling te komen, wat verzoeker als onbegrijpelijk ervoer.

De rechtbank heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De wrakingskamer oordeelde dat de politierechter zijn beslissing om de zaak aan te houden had gemotiveerd met de wens om meer duidelijkheid te verkrijgen over de verklaringen van de verbalisanten. De rechtbank concludeerde dat de gekozen bewoordingen van de politierechter ongelukkig waren, maar niet noodzakelijkerwijs duidden op vooringenomenheid. De wrakingskamer stelde vast dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor de vrees van verzoeker dat de politierechter niet onpartijdig zou zijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat de strafzaak met parketnummer 16/659606-14 voortgezet dient te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingslocatie Utrecht
Rekestnummer: 397604 / HA RK 15-189
Zaaknummer: WK2015/35
beslissing van 15 september 2015 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek in de zin van artikel 512 Wetboek van Strafvordering van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker tot wraking,
gemachtigde: mr. R.P.A. Kint,
verder ook te noemen verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de openbare terechtzitting van de politierechter op 29 juli 2015;
  • een tweetal brieven van mr. R.P.A. Kint van 29 en 30 juli 2015, met als bijlage een handgeschreven notitie van mr. Kint;
  • de schriftelijke reactie van mr. J.R. Krol van 27 augustus 2015;
  • de pleitnota van de zijde van verzoeker; en
  • de behandeling van het wrakingsverzoek ter terechtzitting van 1 september 2015.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verzoeker en mr. Kint verschenen. Mr. Krol is met bericht van afwezigheid niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. J.R. Krol (hierna: de politierechter) als behandelend rechter in de strafzaak, met parketnummer 16/659606-14, tegen verzoeker. Deze zaak is ter terechtzitting van 29 juli 2015 gelijktijdig behandeld met de strafzaak met parketnummer 16/660156-14.
2.2.
Verzoeker heeft het verzoek tot wraking gedaan vanwege de motivering die de politierechter heeft gegeven bij zijn beslissing tot het horen van twee verbalisanten. Ter terechtzitting van 29 juli 2015 heeft de politierechter aangegeven dat hij het gevoel heeft dat er een stukje wordt opgevoerd, dat het te ver gaat om verdachte thans te veroordelen en dat de zaak daarom zal worden aangehouden. Verzoeker stelt dat deze uitlatingen van de politierechter bij hem de gerechtvaardigde vrees hebben doen ontstaan dat de rechter jegens hem vooringenomenheid koestert. De politierechter heeft immers simpelweg medegedeeld dat hij verzoeker niet gelooft. Verzoeker had het begrepen als de zaak was aangehouden om meer duidelijkheid te verkrijgen, maar een aanhouding omdat de rechter het gevoel heeft dat verzoeker ongeloofwaardig verklaart is voor verzoeker onbegrijpelijk. De politierechter heeft tot slot in zijn schriftelijke reactie van 27 augustus jl. gesteld dat er geen aanknopingspunten in het dossier zijn voor de verklaring van verzoeker. Dit wordt door verzoeker betwist. Uit twee processen-verbaal van bevindingen op de pagina’s 3 en 39 van het strafdossier blijkt immers dat verzoeker pas na de insluitingsfouillering en nadat de verbalisanten in het bijzijn van verzoeker de auto hebben doorzocht, heeft verklaard wetenschap te hebben van de aangetroffen cocaïne. Verzoekers raadsman merkt nog op dat de raadkamer in een eerder stadium heeft geoordeeld dat er niet langer sprake is van ernstige bezwaren jegens verzoeker in deze strafzaak. Daarnaast heeft de officier van justitie ter zitting vrijspraak geëist. Juist deze context en alle feiten in samenhang bezien maken dat bij verzoeker de gerechtvaardigde vrees is ontstaan dat de politierechter jegens hem vooringenomenheid koestert. Het wrakingsverzoek moet daarom worden toegewezen.
2.3.
De politierechter heeft de rechtbank bericht dat hij niet berust in het wrakingsverzoek. De politierechter erkent dat hij ter terechtzitting van 29 juli 2015 heeft gezegd het gevoel te hebben dat er een stukje werd opgevoerd. Om die reden heeft hij de zaak aangehouden tot een nadere zitting, om op die zitting een tweetal verbalisanten te horen. Ter zitting heeft de politierechter verzoeker geconfronteerd met ambtsedige verklaringen van twee politiemensen, waaruit opgemaakt zou kunnen worden dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van cocaïne in de auto. Hiervoor gaf verzoeker een verklaring waar volgens de politierechter geen aanknopingspunten voor in het dossier waren. Daarnaast was er onduidelijkheid over de plaats waar de politie de cocaïne in de auto heeft aangetroffen. Gelet hierop heeft de politierechter besloten tot aanhouding teneinde de verbalisanten te kunnen horen. De politierechter is met andere woorden slechts bezig geweest met waarheidsvinding en hij meent dan ook dat hij op een professionele manier heeft gehandeld. Hierin past volgens hem dat een rechter motiveert waarom de beslissing wordt genomen om een zaak aan te houden. Van vooringenomenheid, of het wekken van de schijn daarvan, is geen sprake.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 512 Sv en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.2.
Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond
waarvan thans geoordeeld dient te worden dat sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de gewraakte rechter jegens verzoeker. Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees dat de gewraakte rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
3.3.
In dit geval heeft de politierechter de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker aangehouden teneinde een tweetal verbalisanten te horen. Zoals verzoeker kenbaar heeft gemaakt ligt deze beslissing op zich niet ten grondslag aan het verzoek tot wraking, maar de motivering die de politierechter heeft gegeven bij deze beslissing. Het is thans aan de wrakingskamer om te beoordelen of de uitlatingen die de politierechter heeft gedaan in het kader van de motivering van zijn beslissing op zichzelf zodanig onbegrijpelijk zijn geweest dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid zijn ingegeven.
3.4.
De wrakingskamer stelt voorop dat tijdens de mondelinge behandeling ter terechtzitting aan de politierechter een zekere mate van vrijheid dient te worden gegeven bij de voorlopige weging van de beschikbare bewijsmiddelen. Een gemotiveerde beslissing tot aanhouding teneinde nadere informatie te verkrijgen over bepaalde bewijsmiddelen, zoals in dit geval de verklaringen van verzoeker, getuigt naar het oordeel van de wrakingskamer op zich niet van partijdigheid of vooringenomenheid, althans van het wekken van de schijn van partijdigheid. In dit geval heeft de politierechter de beslissing om beide zaken aan te houden gemotiveerd met onder andere de opmerking dat hij het gevoel heeft dat er een stukje werd opgevoerd en dat het te ver gaat om nu al tot een veroordeling te komen. De wrakingskamer is van oordeel dat deze woordkeus van de politierechter ongelukkig is geweest. Zij begrijpt deze uitlating echter aldus dat de politierechter tot uitdrukking heeft willen brengen dat er twijfels zijn over de inhoud van de verklaringen van verdachten, bezien in verband met de overige informatie uit het dossier, en dat hij - teneinde hierover duidelijkheid te verkrijgen - een tweetal verbalisanten wilde horen. Onder deze omstandigheden staat voor de wrakingskamer vast dat de politierechter juist uit een oogpunt van zorgvuldigheid nadere informatie heeft willen inwinnen bij de verbalisanten. De bewoordingen die de politierechter heeft gebruik voor de motivering van zijn beslissing, hoewel onhandig gekozen, maken dit naar het oordeel van de wrakingskamer niet anders.
3.5.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de wrakingskamer niet worden geoordeeld dat de gewraakte rechter blijk heeft gegeven van vooringenomenheid jegens verzoeker dan wel dat de vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr. J.R. Krol af;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, mr. Kint en de gewraakte rechter, alsmede aan de voorzitter van de afdeling strafrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de strafzaak met parketnummer 16/659606-14 dient te worden voorgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door de mr. drs. R. in ’t Veld (voorzitter), mr. A. van Dijk, en
mr. K.J. Veenstra (leden) in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van Gaal en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2015.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.