Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 4 december 2015 in de zaak tussen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, verweerder
Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO), te Wageningen
(gemachtigde: mr. K.E.M. Tilleman).
Procesverloop
Overwegingen
Op 7 november 2013 heeft [eiser] op de voet van artikel 8.41 van de Wm bij verweerder een melding gedaan van het veranderen van de inrichting op het perceel in een pluimveehouderij.
1. akker- en tuinbouw
2. fruitteelt;
3. grondgebonden veehouderij
4. paardenfokkerij
5. kwekerij
Op grond van artikel 3.1 van de planregels zijn de op de kaart voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijvigheid alsmede voor glastuinbouwbedrijven, dieren/paardenhouderijen met uitzondering van het houden van evenhoevigen;
(…)
c. gebouwen ten behoeve van een intensieve veehouderij, ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ met uitzondering van het houden van evenhoevigen.
‘De inrichting betreft een pluimveehouderij. Er zullen legkippen gehouden worden voor de productie van consumptie-eieren. Deze legkippen worden eenmaal per jaar aangevoerd in de dagperiode (1 vrachtwagen) en eenmaal per jaar afgevoerd in de avondperiode (1 vrachtwagen). De stal wordt ingericht met een volièrehuisvestingssysteem, in dat systeem zijn mestbanden geïntegreerd. Het mestgedrag wordt gestuurd middels voer- en slaapplekken, daardoor valt de mest door de roosters op de ondergelegen mestbanden. De mestbanden worden eenmaal per week afgedraaid in een mestcontainer. (…) De eieren die de kippen leggen worden middels eierbanden automatisch naar de eierinpakruimte gebracht alwaar ze middels een inpakmachine worden ingepakt. Tot slot is er een automatisch watersysteem in de stal aanwezig waarmee het leidingwater aan de kippen verstrekt wordt. De kippen krijgen een vrije uitloop. De gronden die niet voor de uitloop gebruikt worden, zullen ingezet worden voor de productie van akkerbouwgewassen.’
Voorts is ter beoordeling of er sprake van intensieve veehouderij. Het begrip ‘intensieve veehouderij’ is in het bestemmingsplan niet gedefinieerd. De betekenis van dit begrip moet daarmee worden afgeleid uit de plansystematiek, en zo nodig uit de toelichting bij het bestemmingsplan en het normale spraakgebruik. De rechtbank is van oordeel dat uit de plansystematiek, met name de redactie van artikel 3 van de planregels, volgt dat een onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds een grondgebonden agrarisch bedrijf en anderzijds een intensieve veehouderij (zijnde niet- grondgebonden). Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat van een grondgebonden agrarisch bedrijf geen sprake is, aangezien de grond niet nodig is om in de voedselvoorziening van de kippen te voorzien. Het feit dat bij de stal wordt voorzien in een beperkte uitloopmogelijkheid voor de kippen maakt dit niet anders, nu de kippen hoofdzakelijk in de stal worden gehouden en daar van voer worden voorzien. Nu er daarmee geen sprake is van grondgebonden veehouderij is er, gelet op de wijze van huisvesting in de stal en de bedrijfsmatige hoeveelheid kippen, sprake van intensieve veehouderij. Dat een intensieve veehouderij in Nederland gemiddeld genomen groter is, maakt dit niet anders.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 3 juni 2014;
- verklaart het bezwaarschrift van de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek van 12 februari 2014 ongegrond;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 980,-.
- bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 165,- vergoedt;