1.6In de voornoemde verleningsbesluiten worden de verplichtingen van de budgethouder vermeld zoals genoemd in artikel 2.6.9 van de Regeling subsidies AWBZ (de Regeling). In de verantwoordingsbesluiten heeft verweerder erop gewezen dat er nog intensieve controle kan plaatsvinden op uitgaven die al akkoord zijn bevonden. Bij besluit van 4 maart 2014 heeft verweerder de uitbetaling van het aan eiser toegekende pgb met ingang van 1 april 2014 geblokkeerd (het blokkeringsbesluit) naar aanleiding van een onderzoek waarbij pgb administratie is gecontroleerd en huisbezoeken zijn afgelegd en vervolgens een ernstig vermoeden is ontstaan dat onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de activiteiten waarvoor het pgb is verstrekt niet (geheel) hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden. Verweerder heeft eiser bij brief van 26 maart 2014 meegedeeld dat een onderzoek is gestart naar de besteding van zijn pgb over de jaren 2012 en 2013 en eiser verzocht om zijn budgetadministratie aan verweerder te zenden. Verweerder heeft vervolgens diverse stukken van eiser ontvangen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het blokkeringsbesluit en hangende dat bezwaar de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening is bij uitspraak van 4 april 2014 (zaaknummer 14/1520) afgewezen.
2. Het bestreden besluit gaat over de intrekking en terugvordering van het aan eiser verstrekte pgb over 2012, 2013 en 2014 op de grond dat eiser niet heeft voldaan aan de verplichtingen die behoren bij het pgb, zoals vermeld in artikel 2.6.9, eerste lid, van de Regeling. Verweerder heeft hieraan onder meer ten grondslag gelegd dat:
- in de zorgovereenkomst niet is vastgelegd welke prestatie of welk aantal uren zorg de zorgverlenende instantie, [naam] , leverde. Er is kennelijk een vast bedrag afgesproken terwijl een variabel aantal diensten werd geleverd, de verantwoording moet berusten op werkelijk geleverde zorg en niet op basis van de voorschotten;
- op de ingezonden facturen het aantal geleverde zorguren en het uurtarief dat is berekend ontbreekt en niet te controleren is of de declaraties binnen de maximum tarieven vallen;
- de urenlijsten, de tarieven en de facturen niet met elkaar overeen komen. [naam] heeft kennelijk tijdens het onderzoek van het zorgkantoor en in de bezwaarfase correctie bovenop correctie van de ingediende verantwoording aangeleverd voor beoordeling en verweerder kan niet anders dan concluderen dat de administratie niet deugt;
- de feitelijk geleverde zorg niet overeen komt met het zorgplan en de inhoud van geleverde diensten niet kunnen worden aangemerkt als AWBZ-zorg;
- eiser er aldus niet in is geslaagd om een volledig en eenduidig beeld te schetsen van de bestedingen van het pgb;
en dat eiser voor dit oneigenlijk gebruik van het pgb als budgethouder verantwoordelijk is. Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) blijkt dat een budgethouder verantwoordelijk blijft voor het beheer en het afleggen van verantwoording in het kader van het pgb, ook als een derde wordt aangesteld om het beheer op zich te nemen. Ook als een machtiging wordt ondertekend of een bewindvoerder wordt aangesteld, blijven de handelingen van de gemachtigde dan wel de bewindvoerder in de risicosfeer van de budgethouder. Verweerder is tot slot van oordeel dat het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichtingen moet prevaleren boven het belang van de budgethouder, waarvoor verweerder beslissend heeft geacht dat eiser zelf heeft gekozen om zorg in de vorm van een pgb in plaats van in natura te ontvangen en eiser bekend is althans bekend behoort te zijn met de verplichtingen die daaraan verbonden zijn.
3. Eiser heeft allereerst aangevoerd dat door [naam] wel zorg is verleend aan eiser en dat deze feitelijk geleverde zorg ook als AWBZ-zorg kan worden aangemerkt. Primair had het volledig door [naam] gehanteerde dagtarief in rekening mogen worden gebracht. [naam] hield namelijk een all-inclusive dagtarief aan voor alle geleverde zorg. Subsidiair had in ieder geval drie uur per week aan zorg in rekening mogen worden gebracht. Eiser stelt dat hij ten minste drie uur zorg per week heeft ontvangen. De begeleiding van [naam] kwam namelijk tweemaal per week, gemiddeld anderhalf uur per keer, langs om eiser te ondersteunen met onder andere zijn post/administratie, boodschappen/voeding en het opgeruimd en schoon houden van zijn woning.
4. De rechtbank stelt voorop dat ten tijde van het bestreden besluit reeds sprake was van een definitieve vaststelling van het pgb over 2012, namelijk bij besluit van 29 maart 2013, zodat voor het pgb dat in dat jaar is verleend artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Ten tijde van het bestreden besluit had echter nog geen definitieve vaststelling over de jaren 2013 en 2014 plaatsgevonden. De verantwoordingsbesluiten kunnen niet als vaststellingsbesluiten worden aangemerkt. De daarin gegeven goedkeuring is immers gegeven op basis van een globale controle en in deze besluiten is eiser er ook op gewezen dat er nog intensieve controle kan plaatsvinden. Voor het pgb over de jaren 2013 en 2014 is dan ook artikel 4:48 van de Awb van toepassing.
5. Niet in geschil is dat eiser niet heeft voldaan aan de verplichtingen zoals vermeld in artikel 2.6.9, eerste lid, van de Regeling. Eiser heeft ter zitting erkend dat de urenverantwoording niet klopt evenals dat hij geen PV en BG heeft ontvangen, terwijl hiervoor wel een pgb was verleend. Nu eiser niet heeft voldaan aan de in artikel 2.6.9, eerste lid, van de Regeling genoemde verplichtingen, kan niet worden vastgesteld of en zo ja, in welke mate eiser de ontvangen pgb-voorschotten daadwerkelijk heeft gebruikt voor het inkopen van AWBZ-zorg.
6. De rechtbank overweegt verder dat ook achteraf niet meer objectief kan worden vastgesteld hoeveel AWBZ-zorg eiser van [naam] heeft ontvangen. Voor wat betreft de stelling dat door [naam] een dagtarief is gehanteerd geldt dat daarover niets is opgenomen in het zorgcontract, daarin is immers een uurtarief overeengekomen. Ook de overige onderliggende stukken geven geen blijk van een dagtarief. Voor wat betreft de stelling dat ten minste drie uur per week in rekening mocht worden gebracht geldt dat alleen de verklaring van eiser deze stelling ondersteunt. Eiser heeft erkend dat de urenverantwoordingen niet kloppen en ook de overige onderliggende stukken onderbouwen zijn stelling niet.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op grond van artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb bevoegd was om het vaststellingsbesluit 2012 in te trekken. Aan eiser was een pgb toegekend voor PV, BG, BI en KG, terwijl eiser wist dat hij van deze zorg in ieder geval PV en BG niet ontving. Voor zover eiser heeft betoogd dat het vertrouwensbeginsel in de weg stond aan verweerders bevoegdheid tot intrekking van het pgb, slaagt het betoog niet. Alleen al om de reden dat eiser wist dat hij een pgb ontving voor zorg die hij niet ontving, kon eiser aan het vaststellingsbesluit geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat verweerder niet meer zou overgaan tot intrekking van het pgb.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder op grond van artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb ook bevoegd was om de verleningsbesluiten 2013 en 2014 in te trekken. Voor zover eiser heeft betoog het vertrouwensbeginsel in de weg stond aan verweerders bevoegdheid tot intrekking van het pgb, slaagt dat betoog niet. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 4. is overwogen was het pgb over 2013 en 2014 nog niet vastgesteld en was ook nog een controle in het vooruitzicht gesteld, zodat verweerder nog altijd de bevoegdheid had het pgb in te trekken. Eiser kon aan de verantwoordingsbesluiten dan ook niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat verweerder niet meer zou overgaan tot intrekking van het pgb. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
8. Eiser heeft verder aangevoerd dat er geen sprake is van een onverschuldigde betaling aan hem. Het pgb is telkens overgemaakt aan de bewindvoerders en tot het ontslag van [naam] als bewindvoerder heeft [naam] in feite zelf de betaling ontvangen op een rekening die geen ‘bewindrekening’ is. Nu eiser geen ontvanger is geweest van het pgb kan het pgb ook niet van hem worden teruggevorderd. Eiser heeft ook geen beheer gehad over het pgb. Eiser verwijst daarbij naar een uitspraak van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 13 juli 2013 (ECLI:NL:RBOVE:2013:2124). 9. De rechtbank oordeelt op basis van de zich in het dossier bevindende stukken dat er wel sprake is van betaling aan eiser. Het pgb is telkens overgemaakt op de rekening van eisers bewindvoerder. Dit was eerst een derdenrekening van [bewindvoerder 2] (productie 4), die tot 1 april 2013 de bewindvoerder van eiser was, en later een rekening [bewindvoerder 1] , die vanaf 1 april 2013 bewindvoerder van eiser was. Dit was telkens een rekening ten behoeve van de bewindvoering. Eiser heeft verweerder in zijn brief van 1 december 2011, waarin hij verweerder verzocht om omzetting van de zorgverlening in natura naar zorgverlening in pgb-vorm, voor meer informatie verwezen naar zijn beoogde bewindvoerder [bewindvoerder 2] . Voor zover daar geen machtiging van [bewindvoerder 2] mee was bedoeld, heeft deze [bewindvoerder 2] na zijn aanstelling tot bewindvoerder bij brief van 10 februari 2012 aan verweerder verzocht de pgb-gelden op zijn derdenrekening te storten. Deze bevoegdheid volgt uit het ingestelde bewind. De bewindvoerder maakte vervolgens geld over van deze rekening naar de rekening van [naam] om de aan [naam] verschuldigde kosten te betalen. Dat de rekening van [bewindvoerder 2] niet enkel werd gebruikt voor het bewind van eiser, maar ook voor het bewind van anderen, maakt dit niet anders. De verwijzing van eiser naar de hiervoor genoemde uitspraak van de rechtbank Overijssel kan eiser niet baten, omdat in die zaak het pgb op verzoek van de zorgverlener voor zichzelf handelend en dus niet als gemachtigde van de budgethouder rechtstreeks door het zorgkantoor werd overgemaakt aan de zorgverlener. Die situatie is hier niet aan de orde. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat verweerder de belangenafweging ten onrechte in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen. Van eiser, die een licht verstandelijke beperking heeft, kan niet worden verwacht dat hij begrijpt welke eisen aan hem worden gesteld in het kader van de pgb. Eiser was nota bene geïndiceerd voor ondersteuning bij het voeren van administratie. Ondanks wetenschap van verweerder heeft verweerder zelf de situatie doen ontstaan waarbij op volstrekt oncontroleerbare wijze betalingen rechtstreeks aan de zorgverlener als bewindvoerder zijn verricht. Eiser is voorts niet in staat de persoon die zijn pgb beheert te controleren. Dit brengt met zich dat een redelijke wetsuitleg, althans redelijke interpretatie van de hardheidsclausule, ertoe leidt dat de belangenafweging in het voordeel van eiser dient uit te vallen. Verweerder had van terugvordering moeten afzien. Nu verweerder heeft nagelaten voldoende onderzoek te doen is het ook niet opportuun om de verantwoordelijkheid bij eiser neer te leggen. Ook de financiële situatie van eiser speelt hierbij mee. Indien eiser alles moet terugbetalen, dreigt een beroep op schuldsanering.
11. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient verweerder de discretionaire bevoegdheid om een pgb lager vast te stellen uit te oefenen met inachtneming van het geschreven en het ongeschreven recht, daaronder begrepen de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging. Daarbij zal een afweging moeten worden gemaakt tussen het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichting en de gevolgen van de verlaging van de ontvanger, waarbij tevens de ernst van de tekortkoming en de mate waarin deze aan de ontvanger kan worden verweten van belang is. Verweerder dient ook bij de uitoefening van de discretionaire bevoegdheid tot terugvordering van onverschuldigd betaalde pgb-voorschotten rekening te houden met de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 21 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:187). 12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de door eiser aangevoerde belangen geen aanleiding hoeven zien om af te zien van de intrekking en de terugvordering van het pgb. De stelling van eiser dat verweerder te lang heeft stilgezeten en veel te laat is overgegaan tot opschorting van het pgb, volgt de rechtbank niet. Gelet op het bepaalde in artikel 4:56 van de Awb kan niet licht worden overgegaan tot opschorting van een subsidiebedrag of voorschot. Er moet sprake zijn van een ernstig vermoeden dat er een grond bestaat om toepassing te geven aan artikel 4:48 of 4:49 van de Awb. Gelet hierop is het niet onbegrijpelijk dat verweerder niet direct na de eerste meldingen van mogelijke misstanden bij [naam] is overgegaan tot opschorting van het pgb. De rechtbank is evenmin van oordeel dat verweerder een zorgplicht (inhoudende een onderzoeks- en mededelingsverplichting), daargelaten of die verplichting er in de gestelde omvang ook daadwerkelijk is, heeft geschonden. Een enkele klacht van een zorgafnemer over de door [naam] geleverde zorg is onvoldoende om te kunnen spreken van een dergelijke verplichting voor verweerder. Dit geldt eveneens voor de constatering van een dubbelrol van de zorgverlener/bewindvoerder. Verweerder is een onderzoek gestart, direct nadat binnen een kort tijdsbestek de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) een rapport over [naam] had gepubliceerd en vanuit de gemeente Houten verontrustende signalen over [naam] binnen kwamen. Verweerder heeft hiermee adequaat gehandeld. Dat dit onderzoek een langere periode heeft geduurd maakt niet dat verweerder zijn bevoegdheid tot intrekking en terugvordering heeft verspeeld.
13. De rechtbank is verder van oordeel dat uit de omstandigheid dat eiser te goeder trouw is geweest en hij feitelijk slachtoffer is van een falende zorginstelling, wat hier ook van zij, niet maakt dat verweerder niet in redelijkheid tot de gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen. Voorop staat dat de (verantwoording van de) besteding van het pgb de eigen verantwoordelijkheid is van de verzekerde. Er is immers door eiser voor gekozen om de zorg in de vorm van een pgb geleverd te krijgen. Dat door [naam] een pgb werd verlangd, maakt dit niet anders. De verplichtingen die bij een pgb horen staan genoemd in de verleningsbesluiten, waarbij aan eiser een pgb is toegekend. Met de aanvaarding van het pgb is de verzekerde gehouden die verplichtingen na te komen. Dit uitgangspunt blijft overeind indien het beheer van het pgb aan een derde, bijvoorbeeld een bewindvoerder, is uitbesteed. De rechtbank wijst in dit verband naar voormelde uitspraak van de CRvB van 21 januari 2015. Voor zover door [naam] en/of de bewindvoerder fouten zijn gemaakt als gevolg waarvan eiser zijn pgb niet op juiste wijze kan verantwoorden, komt dit voor wat betreft de beoordeling of het pgb kan worden ingetrokken en kan worden teruggevorderd en derhalve niet in civielrechtelijke zin voor risico van eiser. Ook de verstandelijke beperkingen van eiser maken niet dat verweerder niet in redelijkheid tot de gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen.
Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de moeilijke situatie waarin eiser zich bevindt en de grote belangen die voor hem met deze procedure zijn gemoeid, concludeert de rechtbank dat verweerder in redelijkheid tot de gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen.
14. Voor zover eiser een beroep heeft willen doen op de beantwoording van vragen, die in de Tweede Kamer zijn gesteld, door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gedateerd 10 juli 2015 overweegt de rechtbank dat dit blijkens de inhoud niet ziet op de vraag of van het besluit tot intrekking en terugvordering van het pgb moet worden afgezien maar op de vraag of uiteindelijk de vordering ook moet worden geïncasseerd. De Staatssecretaris heeft immers weliswaar geschreven dat VWS, Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en verweerder gezamenlijk inspanningen willen verrichten om ervoor te zorgen dat budgethouders die te goeder trouw zijn niet worden geconfronteerd met terugvordering en dat vermoedelijke frauderende zorgaanbieders niet vrijuit gaan, maar heeft vervolgens ook geschreven dat partijen een gezamenlijk kader zullen opstellen waarin staat waaraan moet worden voldaan om voor het niet innen van een vordering in aanmerking te komen. Dat betekent dat mogelijk nog beleid zal worden gevormd ten aanzien van het al dan niet feitelijk incasseren van de vordering. Dat beleid kan eerst worden uitgevoerd als de mogelijkheid tot terugvordering, dus de bevoegdheid daartoe, zelf niet ter discussie staat.
Voor zover eiser derhalve met zijn verwijzing naar de beantwoording van vragen die in de Tweede Kamer zijn gesteld heeft bedoeld aan te voeren dat verweerder de belangenafweging ten onrechte in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen, treft dat geen doel. Voor het overige stelt de rechtbank vast dat de omvang van het geding zich in deze beperkt tot de intrekking en terugvordering. De invordering ligt in de onderhavige zaak niet ter beoordeling voor. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
15. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenverdeling bestaat geen aanleiding.