In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van een persoonsgebonden budget (pgb) en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen. Eiser, wettelijk vertegenwoordigd door zijn ouders, had een pgb ontvangen voor zorg die hij had ingekocht bij een zorgaanbieder. De zorgaanbieder, mevrouw [C], was echter strafrechtelijk veroordeeld voor fraude met pgb-gelden. De rechtbank oordeelde dat de betrokkenheid van eiser bij de fraude onvoldoende was onderbouwd door verweerder, maar dat er wel voldoende gronden waren om de intrekking van het pgb en de terugvordering van € 25.387,50 te rechtvaardigen. De rechtbank stelde vast dat eiser in 2009 een bedrag van € 1.100,- op de privérekening van [C] had gestort, en dat het pgb niet uitsluitend was besteed aan zorg voor eiser, maar ook aan een gezinsuitje naar CenterParcs. De rechtbank concludeerde dat de verantwoording van het pgb niet voldeed aan de eisen en dat verweerder bevoegd was om het pgb te wijzigen en terug te vorderen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.