ECLI:NL:RBMNE:2016:687

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 februari 2016
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
16/661959-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door het trekken aan de handrem door een passagier

Op 19 juli 2014 vond er een verkeersongeval plaats te Woudenberg waarbij de verdachte, als passagier van een auto, meermalen aan de handrem trok. Dit leidde tot een slip van de auto, die vervolgens tegen een boom botste. De bestuurder, de partner van de verdachte, raakte ernstig gewond en overleed enkele dagen later aan zijn verwondingen. De rechtbank moest beoordelen of de verdachte zich schuldig had gemaakt aan roekeloos gedrag en of er sprake was van (putatief) noodweer. De verdachte verklaarde dat er ruzie was in de auto en dat zij aan de handrem trok omdat haar partner dreigde hen tegen een boom te rijden. De rechtbank verwierp dit beroep op noodweer, omdat de verklaringen van de verdachte inconsistent waren en niet ondersteund werden door het bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door het trekken aan de handrem roekeloos had gehandeld, wat leidde tot de fatale gevolgen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661959-14 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 februari 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1964] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] aan de [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2016.
De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. C.H.J. van Dooijeweert, advocaat te Veenendaal.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:
op 19 juli 2014 te Woudenberg, door als passagier van een rijdende personenauto meermalen aan de handrem te trekken, zich roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen, waardoor een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij de bestuurder van de personenauto, [slachtoffer] , zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat hij aan de gevolgen daarvan is overleden;
s
ubsidiair:
op 19 juli 2014 te Woudenberg als passagier van een rijdende personenauto meermalen aan de handrem heeft getrokken, waardoor een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor het aan haar schuld te wijten is dat de bestuurder van de personenauto, [slachtoffer] , zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat hij ten gevolge daarvan is overleden.
meer subsidiair:
op 19 juli 2014 te Woudenberg, als bestuurder van een personenauto, gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Het verkeersongeval waarbij slachtoffer [slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen, dat hij aan de gevolgen daarvan is overleden, is volgens de officier van justitie te wijten aan zeer onvoorzichtig rijgedrag van verdachte. De officier van justitie is van mening dat verdachte aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van een (putatieve) noodweersituatie, waardoor verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken, nu niet bewezen kan worden dat het ongeval is veroorzaakt doordat verdachte de handrem heeft aangetrokken. Integendeel, een interpretatie van de aangetroffen sporen van het ongeval duidt op een andere oorzaak, namelijk een bewuste stuurbeweging naar rechts door de bestuurder.
Indien de rechtbank dit standpunt niet volgt, heeft de verdediging – onder verwijzing naar een e-mail van de deskundigen van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau – verzocht om een contra-expertise naar de toedracht van het ongeval.
Indien de onder primair en subsidiair ten laste gelegde gedragingen wel bewezen worden verklaard, heeft de verdediging bepleit dat deze gedragingen niet aan verdachte kunnen worden verweten. Dit moet tot vrijspraak van deze ten laste gelegde feiten leiden. Naar mening van de verdediging is het aannemelijk dat de bestuurder tijdens de autorit door het lint is gegaan en meerdere malen gezegd heeft dat hij zichzelf en verdachte tegen een boom dood zou rijden. Verdachte was door deze omstandigheid en de rijstijl van de bestuurder ervan overtuigd dat hij dit daadwerkelijk zou doen en heeft om zichzelf te redden aan de handrem getrokken. Nu van verdachte onder deze omstandigheden niet kon en mocht worden verwacht dat zij anders zou hebben gehandeld, is er geen sprake van een verwijtbare gedraging.
4.3
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Het proces-verbaal Verkeersongevalanalyse van 4 september 2014, vermeldt – zakelijk weergegeven – het volgende:
Ik heb op 19 juli 2014 geassisteerd bij de afwikkeling van een ongeval. Bij het ongeval was een Renault Twingo met kenteken [kenteken] betrokken. [2] Het verkeersongeval had plaatsgevonden op de N224, ter plaatse bekend als de Zeisterweg, gelegen buiten de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Woudenberg [3] en opengesteld voor het openbaar verkeer. [4] De Zeisterweg bestond ter plaatse uit één rijbaan. Links en rechts van de rijbaan lagen grasbermen met daarin bomen. [5] Ingevolge artikel 21 onder a van het RVV1990 bedroeg de ter plaatse toegestane maximumsnelheid voor motorvoertuigen 80 km/h. Bij navraag bleek dat de zonsopkomst en zonsondergang respectievelijk omstreeks 5.43 en 21.49 uur plaatsvonden. De melding van het ongeval had plaatsgevonden omstreeks 23.07 uur. Het ongeval had zeer waarschijnlijk vlak voor dat tijdstip plaatsgevonden. Volgens artikel 1 onder I van het RVV1990 had het ongeval plaatsgevonden bij nacht. Ik zag dat er op de plaats van het ongeval geen straatverlichting aanwezig was. [6]
Ter hoogte van hectometerpaal 7.0 werden door het bedienen van de handrem de achterwielen van de Renault geblokkeerd. Door het blokkeren van de achterwielen verloren deze hun spoorkracht en brak de Renault met zijn achterzijde uit. De Renault draaide daarbij om zijn gieras en de linkerachterzijde van de Renault kwam daarbij naar voren. De linker- en rechterachterwielen van de Renault tekenden daarbij een blokkeerspoor af.
De Renault schoof vervolgens de rechterberm in om dwars met zijn linkerzijde tegen een boom tot stilstand te komen. [7] Door het aantrekken van de handrem raakte de Renault in een slip. De bestuurder kan het effect versterken of iets verminderen door te sturen, remmen of te accelereren maar kan in het algemeen niet voorkomen dat de auto in een slip raakt. Het op tijd (voor een totale slip) los laten van de handrem kan het effect wel voorkomen. [8]
Voorafgaand aan de plaats van het ongeval zijn soortgelijke blokkeersporen op het wegdek aangetroffen. [9] Ter hoogte van hectometerpaal 5.1 zagen we op de rechter rijstrook een blokkeerspoor. Wij zagen dat het spoor nagenoeg in rechte lijn in de richting van Woudenberg liep in de rijrichting van de Renault. [10] Vervolgens zagen we tussen hectometerpaal 5.7 en 5.8 het begin van een tweede blokkeerspoor. [11] Wij zagen dat het spoor schuin naar rechts was afgetekend. Vervolgens zagen we in het spoor een knik en we zagen dat het spoor daarna schuin naar links was afgetekend. Voor de knik zagen we rechts parallel aan dat spoor een tweede blokkeerspoor. [12] De sporen die wij aangetroffen hadden nabij de hectometerpalen no. 5.1 en 5.7 kwamen met betrekking tot de breedte van de aftekening en de profielaftekening overeen met de sporen die ik nabij de ongevalsplaats had aangetroffen. Zeer waarschijnlijk zijn deze sporen afgetekend doordat bij de Renault tijdens de rit al eerder aan de handrem was getrokken.
Gezien het afgetekende sporenbeeld op de onderzoeksplaatsen kan worden afgeleid dat er een opbouw is geweest in de bediening van de handrem.
Uit het proces-verbaal Voertuigonderzoek volgt – zakelijk weergegeven – het volgende:
Wij zagen en voelden dat de bedieningshandel van de parkeerrem omhoog stond en volledig was aangetrokken. Wij zagen en voelden dat de achterwielen niet konden draaien. De parkeerrem werd hierbij dusdanig aangetrokken dat de achterwielen blokkeerden. [13] Er zijn geen gebreken aan het voertuig vastgesteld, die een bijdrage hadden kunnen leveren aan het veroorzaken van het verkeersongeval. [14]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij op 19 juli 2014 omstreeks 23.00 uur samen met [getuige 2] en [getuige 3] over de N224 reed. Zij zagen een auto in de berm staan. De zijkant van de auto stond tegen een boom. De vrouw uit de auto vertelde dat ze ruzie in de auto hadden en dat zij uit de auto wilde. Zij vertelde ook dat hij reed en dat zij aan de handrem trok. Getuige [getuige 1] vroeg de vrouw of hij hard had gereden, en zij zei dat ze dat niet wist. [15] De vrouw heeft gezegd dat ze de auto uit wilde en dat ze daarom aan de handrem heeft getrokken. [16]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij, toen hij vlak bij de auto kwam, zag dat een vrouw uit het raam van het rechter voorportier kroop. [17] De vrouw vertelde dat het ongeval door haar toedoen was veroorzaakt. Zij vertelde dat zij ruzie had gehad met haar partner en dat zij aan de handrem van de auto had getrokken. [18]
Getuige [getuige 3] , echtgenote van getuige [getuige 1] , verklaarde dat zij hoorde dat de vrouw zei dat ze ruzie hadden gekregen in de auto en dat ze eruit wilde maar dat de man doorreed en dat ze daarom aan de handrem had getrokken. Zij hoorde dat de vrouw zei dat ze dat nooit had moeten doen. [19]
Verdachte heeft verklaard – zakelijk weergegeven –:
Ik was samen met [slachtoffer] . [20] Wij reden over een weg die ik wel ken. Er staan veel bomen. [21] We kregen samen ruzie. Ik ben aan de handrem gaan trekken. We gleden vooruit. De auto minderde duidelijk vaart. De eerste keer kwamen we bijna tot stilstand. Hij reed door en trok weer op. Ik trok opnieuw aan de handrem. De tweede keer ging de auto naar rechts. We reden bijna in de berm. De derde keer dat ik aan de handrem trok, werd ik wakker tegen een boom. Ik heb de rem steeds harder aangetrokken. Ik wilde de auto stoppen. [22] Ik hield de handrem steeds vast. De auto ging toen slingeren. [slachtoffer] bleef wel tegensturen. [23] Ik weet niet hoe snel we reden. Het ging in ieder geval te hard voor die weg. [24]
[slachtoffer] is na het ongeval op de eerste hulp opgevangen. Daar werden de volgende letsels gediagnosticeerd: bloeding onder het (harde) hersenvlies en onder het spinnewebvlies, schedelbreuk, hersenstamletsel, aangezichtsbreuken (oogkas, jukbeen), gebroken sleutelbeenderen, multiple ribfracturen, klaplong, bekkenfractuur, heupkomfracturen, gebroken dijbeen en een wandscheur van de grote lichaamsslagader. Ondanks behandeling bleef betrokkene comateus waarna is besloten de behandeling te staken. [25] [slachtoffer] is op 8 augustus 2014 overleden, [26] ten gevolg van een niet-natuurlijke oorzaak. [27]
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat op 19 juli 2014 te Woudenberg een ongeval heeft plaatsgevonden waarbij [slachtoffer] het hierboven genoemde letsel heeft opgelopen, ten gevolge waarvan hij is overleden.
Anders dan de verdediging, acht de rechtbank bewezen dat het ongeval is veroorzaakt door het aantrekken van de handrem. Er is middels voertuigonderzoek en een verkeersongevalanalyse onderzoek gedaan naar de oorzaak van dit verkeersongeval. Uit het proces-verbaal Voertuigonderzoek is gebleken dat de handrem volledig is aangetrokken, waardoor de achterwielen niet konden draaien. Uit het proces-verbaal Verkeersongevalanalyse volgt – mede op basis van een interpretatie van de aangetroffen sporen – dat door het aantrekken van de handrem de achterwielen van de auto hun spoorkracht hebben verloren waardoor de auto met zijn achterzijde is uitgebroken en de linkerzijde van de auto naar voren is gekomen. Oorzaak van deze slipbeweging is volgens de analyse het aantrekken van de handrem geweest. Dat de aangetroffen blokkeersporen duiden op een andere oorzaak, namelijk een bewuste stuurbeweging van de bestuurder, volgt niet uit deze analyse. Integendeel, daarin wordt juist weersproken dat de bestuurder had kunnen voorkomen dat de auto in een slip geraakte. Een andere oorzaak van dit verkeersongeval zoals door de verdediging bepleit, acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.
Het voorwaardelijke verzoek van de verdediging tot het verrichten van een tegenonderzoek naar de toedracht van het ongeval is onvoldoende concreet en onderbouwd. De enkele verwijzing naar het e-mailbericht van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau van 27 januari 2016 acht de rechtbank daartoe onvoldoende. In dit e-mailbericht wordt niet toegelicht op welke punten het reeds verrichte onderzoek gebrekkig zou zijn, laat staan dat wordt onderbouwd – hoe summier ook – waarom dit zo zou zijn. Het verzoek van de verdediging wordt om die reden afgewezen.
Verdachte heeft verklaard dat zij aan de handrem heeft getrokken. Door als passagier te trekken aan de handrem – hetgeen een bedieningsorgaan van een auto is en invloed heeft op de voortbeweging en de rijrichting van de auto – heeft verdachte als bestuurder gefungeerd (HR 30 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7292).
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van de ten laste gelegde mate van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, is vereist dat het rijgedrag van verdachte zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam was. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in deze zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De verdediging heeft gesteld dat bij verdachte geen sprake is van schuld zoals bedoeld in artikel 6 Wegenverkeersweg 1994, omdat zij niet verwijtbaar heeft gehandeld. De rechtbank volgt deze stelling niet. Niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een (noodweer)situatie waarin verdachte om haar leven te kunnen redden meermalen aan de handrem moest trekken. Daartoe is het volgende van belang.
Verdachte heeft verklaard dat zij voorafgaand aan het ongeval ervan overtuigd was dat [slachtoffer] hen tegen een boom dood zou rijden. Hij dreigde hen dood te rijden, reed heel hard en het leek alsof hij een boom uitzocht. Daarom heeft zij aan de handrem getrokken. Zij heeft verklaard dat zij in de auto doodsbang was. Toen zij vlak na het ongeval wakker werd, dacht zij dat hij hen ook echt tegen een boom had gereden, zoals hij had gezegd.
De rechtbank acht het onbegrijpelijk dat verdachte, die ter terechtzitting heeft verklaard dat zij aan de handrem heeft getrokken vanwege haar angst en haar overtuiging dat [slachtoffer] hen dood zou rijden, kort nadat het ongeval plaatsvond niets over deze aanleiding om aan de handrem te trekken heeft gezegd tegen de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , in aanmerking dat zij wél gelijk aan deze getuigen heeft verklaard dat er ruzie was in de auto, zij uit de auto wilde en zij aan de handrem had getrokken. Pas ruim 2,5 uur na het ongeval, nadat haar door de politie de cautie was gegeven, verklaarde verdachte over de vermeende bedreigingen door [slachtoffer] die maakten dat zij meerdere malen aan de handrem heeft getrokken.
Niet uit te sluiten is dat deze verklaring is ingegeven door de wens om zichzelf te ontlasten.
Daar komt bij dat het aangetroffen sporenbeeld het verhaal van verdachte niet ondersteunt. Uit de foto’s van de blokkeersporen in de verkeersongevalanalyse blijkt dat het begin van de blokkeersporen telkens nagenoeg in een rechte lijn loopt, op het midden van de rijstrook. Hieruit blijkt dat de auto, op het moment dat de handrem werd aangetrokken en er zich dus blokkeersporen op het wegdek aftekenden, telkens recht op de weg reed. Voorts blijkt uit het onderzoek naar de blokkeersporen en ook uit de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] , nadat de handrem voor de tweede maal was aangetrokken en de auto deels in de berm was geraakt, de auto uit de berm richting de weg heeft gestuurd. Ook deze omstandigheid duidt er niet op dat [slachtoffer] voornemens was hen tegen een boom dood te rijden.
Dat sprake is geweest van een noodweersituatie doordat [slachtoffer] verdachte heeft gedreigd dood te rijden, acht de rechtbank op basis van voornoemde omstandigheden niet aannemelijk geworden. Verdachte kan hierop dus geen geslaagd beroep doen. Evenmin is, gelet op het voorgaande, aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een situatie waarin verdachte redelijkerwijs mocht aannemen dat er sprake was van een (dreigende) noodweersituatie. Haar komt dus eveneens geen beroep toe op putatief noodweer.
Met betrekking tot de mate van schuld, zijn de navolgende omstandigheden, zoals die naar voren zijn gekomen uit voornoemde bewijsmiddelen, van belang.
Verdachte heeft als passagier van de auto driemaal aan de handrem getrokken. Zij heeft de handrem telkens krachtiger aangetrokken. Na de tweede keer dat zij aan de handrem trok, is de auto in de richting van de berm gereden. Dit heeft haar er niet van weerhouden om opnieuw en nog krachtiger aan de handrem te trekken, terwijl zij wist dat er op korte afstand van de weg bomen stonden. Uit het proces-verbaal Voertuigonderzoek is gebleken dat de handrem na de derde keer volledig was aangetrokken, waardoor de achterwielen niet konden draaien en de auto in een slip is geraakt, waarna de auto in botsing is gekomen met een boom.
Op grond van hetgeen in voornoemde alinea’s is weergegeven, kwalificeert de rechtbank het gedrag van verdachte als zeer onvoorzichtig, waardoor sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in voornoemde bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair aan haar ten laste gelegde feit.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
primair:
op 19 juli 2014 te Woudenberg als verkeersdeelnemer, namelijk als passagier van een motorrijtuig van een personenauto, merk: Renault, type: Twingo en kenteken: [kenteken] , welke personenauto door een ander, te weten [slachtoffer] , werd bestuurd over de weg, de Zeisterweg (N224), zich zodanig als bestuurder heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig,
terwijl het zicht ter plaatse werd beperkt doordat de duisternis reeds was ingetreden en er geen straatverlichting aanwezig was en
terwijl zich aan weerszijden van die Zeisterweg bomen bevonden en
terwijl die Zeisterweg bestond uit één rijbaan (met twee rijstroken) welke rijbaan was opengesteld voor verkeer in beide richtingen en
- meermalen plotseling met kracht de handrem van die personenauto te trekken,
- waardoor de achterwielen van die personenauto werden geblokkeerd en
- waardoor de achterzijde van die personenauto uitbrak en
- waardoor de personenauto in de slip raakte en
- vervolgens de rechterberm in schoof en
- dwars met zijn linkerzijde tegen een boom tot stilstand kwam,
waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een bloeding onder het (harde) hersenvlies en spinnewebvlies en een schedelbreuk en hersenstamletsel en aangezichtsbreuken en gebroken sleutelbeenderen en ribfracturen en een klaplong en heupkomfracturen en een gebroken dijbeen en een wandscheur van de grote lichaamsslagader heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

7.De strafbaarheid van verdachte

Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.4 is overwogen, is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, gelet op zijn standpunt dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, niet uitgelaten over de strafmaat.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat, indien tot een bewezenverklaring gekomen wordt, aan verdachte met toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel dient te worden opgelegd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft als passagier van een auto met kracht aan de handrem getrokken. Hierdoor raakte de auto in een slip, schoof in de berm en botste tegen een boom. De bestuurder van de auto, haar partner, raakte bij deze botsing ernstig gewond en overleed enkele dagen later aan zijn verwondingen. De rechtbank houdt verdachte hiervoor verantwoordelijk en rekent haar dit aan.
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straf wordt opgelegd, zijn landelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging ontwikkeld. Deze oriëntatiepunten van het LOVS [28] adviseren in het geval van het veroorzaken van een verkeersongeval met de dood als gevolg door zeer onvoorzichtig rijgedrag, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 2 jaar. Deze oriëntatiepunten gaan uit van een blanco strafblad, waarvan in het geval van verdachte ook sprake is.
De rechtbank realiseert zich dat het ongeval voor verdachte grote gevolgen heeft gehad. Zij is door het ongeval haar partner verloren en liep zelf zwaar lichamelijk letsel op. Zij zal met de gevolgen van het door haar veroorzaakte ongeval verder moeten leven. De rechtbank zal daarmee rekening houden bij de straflegging.
Een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel acht de rechtbank, gelet op de aard en ernst van het feit, niet passend. De rechtbank zal de maximaal op te leggen taakstraf opleggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, gelet op de omstandigheid dat verdachte het feit heeft gepleegd als passagier.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 240 uren passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Spee, voorzitter, mr. C.A.M. van Straalen en
mr. K.J. Veenstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Groenevelt-Timmer, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 februari 2016.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Primair
zij op of omstreeks 19 juli 2014 te Woudenberg als verkeersdeelnemer, namelijk
als passagier van een motorrijtuig (een personenauto, merk: Renault, type:
Twingo en kenteken: [kenteken] ), welke personenauto door een ander, te weten
[slachtoffer] , werd bestuurd over de weg, de Zeisterweg (N224), zich zodanig
(als bestuurder) heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
terwijl het zicht ter plaatse werd beperkt en/of belemmerd en/of gehinderd,
doordat de duisternis reeds was ingetreden en/of er geen straatverlichting
aanwezig was en/of
terwijl zich aan weerszijden van die Zeisterweg bomen bevonden en/of
terwijl die Zeisterweg bestond uit één rijbaan (met twee rijstroken), welke
rijbaan was opengesteld voor verkeer in beide richtingen en/of
terwijl die personeneauto aldaar reed met een snelheid die hoger lag dan de
ter plaatse wettelijk toegestane maximale snelheid van 80 kilometer per uur,
althans met een snelheid van (ongeveer) 80 kilometer per uur,
- meermalen, in elk geval eenmaal (plotseling) (met kracht) aan de handrem van
die personenauto te trekken,
- waardoor de (achter)wielen van die personenauto werden geblokkeerd en/of
- ( waardoor) de achterzijde van die personenauto uitbrak en/of
- ( waardoor) de personenauto in de slip raakte en/of
- ( vervolgens) de (rechter)berm in schoof en/of
- ( dwars) met zijn (linker)zijde tegen een boom tot stilstand kwam,
waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zodanig
letsel, te weten een bloeding onder het (harde) hersenvlies en/of
spinnewebvlies en/of een schedelbreuk en/of hersenstamletsel en/of (een)
aangezichtsbreuk(en) en/of (een) gebroken sleutelbeen(deren) en/of (een)
ribfractu(u)r(en) en/of een klaplong en/of (een) heupkomfractu(u)r(en) en/of
een gebroken dijbeen en/of een wandscheur van de grote lichaamsslagader, heeft
bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
Subsidiair
zij op of omstreeks 19 juli 2014 te Woudenberg, door roekeloos, in elk geval
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
als passagier van een personenauto (merk: Renault, type: Twingo, kenteken:
[kenteken] ), welke personenauto door een ander, te weten [slachtoffer] , werd
bestuurd over de weg, de Zeisterweg (N224),
terwijl het zicht ter plaatse werd beperkt en/of belemmerd en/of gehinderd,
doordat de duisternis reeds was ingetreden en/of er geen straatverlichting
aanwezig was en/of
terwijl zich aan weerszijden van die Zeisterweg bomen bevonden en/of
terwijl die Zeisterweg bestond uit één rijbaan (met twee rijstroken), welke
rijbaan was opengesteld voor verkeer in beide richtingen en/of
terwijl die personenauto aldaar reed met een snelheid die hoger lag dan de ter
plaatse wettelijk toegestane maximale snelheid van 80 kilometer per uur,
althans met een snelheid van (ongeveer) 80 kilometer per uur,
- meermalen, in elk geval eenmaal (plotseling) (met kracht) aan de handrem van
die personenauto te trekken,
- waardoor de (achter)wielen van die personenauto werden geblokkeerd en/of
- ( waardoor) de achterzijde van die personenauto uitbrak en/of
- ( waardoor) de personeauto in de slip raakte en/of
- ( vervolgens) de (rechter)berm in schoof en/of
- ( dwars) met zijn (linker)zijde tegen een boom tot stilstand kwam,
waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zodanig
letsel, te weten een bloeding onder het (harde) hersenvlies en/of
spinnewebvlies en/of een schedelbreuk en/of hersenstamletsel en/of (een)
aangezichtsbreuk(en) en/of (een) gebroken sleutelbeen(deren) en/of (een)
ribfractu(u)r(en) en/of een klaplong en/of (een) heupkomfractu(u)r(en) en/of
een gebroken dijbeen en/of een wandscheur van de grote lichaamsslagader, heeft
bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
art 307 lid 2 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
zij op of omstreeks 19 juli 2014 te Woudenberg, als passagier van een
motorrijtuig (een personenauto, merk: Renault, type: Twingo, kenteken:
[kenteken] ), welk motorrijtuig door een ander, te weten [slachtoffer] , werd
bestuurd op de weg, de Zeisterweg (N224),
terwijl het zicht ter plaatse werd beperkt en/of belemmerd en/of gehinderd,
doordat de duisternis reeds was ingetreden en/of er geen straatverlichting
aanwezig was en/of
terwijl zich aan weerszijden van die Zeisterweg bomen bevonden en/of
terwijl die Zeisterweg bestond uit één rijbaan (met twee rijstroken), welke
rijbaan was opengesteld voor verkeer in beide richtingen en/of
terwijl die personenauto aldaar reed met een snelheid die hoger lag dan de ter
plaatse wettelijk toegestane maximale snelheid van per uur,
althans met een snelheid van (ongeveer) 80 kilometer per uur,
- meermalen, in elk geval eenmaal (plotseling) (met kracht) aan de handrem van
die personenauto heeft getrokken,
- waardoor de (achter)wielen van die personenauto werden geblokkeerd en/of
- ( waardoor) de achterzijde van die personenauto uitbrak en/of
- ( waardoor) de personenauto in de slip raakte en/of
- ( vervolgens) de (rechter)berm in schoof en/of
- ( dwars) met zijn (linker)zijde tegen een boom tot stilstand kwam,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, PL0900-2014197291, bevinden. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal Verkeersongevalanalyse nr. 2014197291-10 van 4 september 2014, pag. 31.
3.Idem, pagina 32.
4.Idem, pagina 34.
5.Idem, pagina 33.
6.Idem, pagina 34.
7.Idem, pagina 58.
8.Idem.
9.Idem, pagina 46.
10.Idem.
11.Idem, pagina 48.
12.Idem, pagina 50.
13.Idem, pagina 72.
14.Idem.
15.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 20 juli 2014, pagina 19 en 20.
16.Idem, pagina 21.
17.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 20 juli 2014, pagina 15.
18.Idem, pagina 16.
19.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] van 20 juli 2014, pagina 17.
20.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 januari 2016.
21.Idem, pagina 99.
22.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 januari 2016.
23.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 20 juli 2014, pagina 99.
24.Idem, pagina 100.
25.Een schriftelijk bescheid, te weten een Verslag overlijden ten gevolge van een niet-natuurlijke oorzaak van [slachtoffer] , opgemaakt door forensisch geneeskundige dienst GGD regio Utrecht op 9 augustus 2014, pagina 81.
26.Een schriftelijk bescheid, te weten een uittreksel uit een overlijdensakte van [slachtoffer] van 12 augustus 2014, pagina 85.
27.Een schriftelijk bescheid, te weten een Verslag overlijden ten gevolge van een niet-natuurlijke oorzaak van [slachtoffer] , opgemaakt door forensisch geneeskundige dienst GGD regio Utrecht op 9 augustus 2014, pagina 80.
28.Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, laatstelijk bijgewerkt in april 2015.