1.4.Op 17 september 2015 heeft eiseres onderhavige aanvraag om (uitbreiding van) een maatwerkvoorziening ingediend.
2. De beoordeling van dit beroep dient plaats te vinden aan de hand van de op 1 januari 2015 in werking getreden Wmo 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Noordoostpolder 2015 (Verordening) en de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Noordoostpolder (Beleidsregels) zoals deze golden ten tijde van het primaire besluit en het bestreden besluit.
Over de besluiten van 5 juli 2016 en 6 februari 2017
3. Na het bestreden besluit heeft verweerder op 5 juli 2016 en 6 februari 2017 besluiten genomen die gaan over de toekenning van een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden aan eiseres. De vraag dient zich aan of deze besluiten moeten worden aangemerkt als besluiten in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en zodoende bij dit beroep betrokken moeten worden.
4. Bij besluit van 5 juli 2016 heeft verweerder aan eiseres naar aanleiding van een aanvraag van 27 juni 2016 een maatwerkvoorziening toegekend voor hulp bij het huishouden van 5 uur en 15 minuten per week in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) met ingang van
1 augustus 2016 tot en met 31 december 2017. Dit besluit is gebaseerd op de Tijdelijke regeling voor schoonmaakondersteuning die vanaf 1 augustus 2016 van kracht is. Bij besluit van 6 februari 2017 heeft verweerder aan eiseres vanwege de vaststelling van nieuw beleid een maatwerkvoorziening toegekend voor hulp bij het huishouden van 5 uur en 15 minuten per week in de vorm van een pgb met ingang van 1 februari 2017 tot en met 31 december 2017. Dit besluit is gebaseerd op de met ingang van 1 januari 2017 aangepaste Verordening.
5. Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
6. De rechtbank overweegt het volgende. Als hoofdlijn geldt dat een besluit op een nieuwe aanvraag tot herziening, verlenging of vervanging van het bestreden besluit in de regel geen besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb is. Het verwerend bestuursorgaan komt dan immers niet terug van een eerder genomen besluit, maar voldoet slechts aan de verplichting om op een nieuwe aanvraag een primair besluit te nemen op basis van een nieuwe besluitvorming. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 5 juli 2016 is genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag en het besluit van 6 februari 2017 is genomen vanwege nieuw beleid. Daarnaast zien de besluiten op een ander tijdvak dan waarop het bestreden besluit ziet. Het besluit van 5 juli 2016 heeft een ingangsdatum van 1 augustus 2016 en het besluit van 6 februari 2017 heeft een ingangsdatum van 1 februari 2017. Voorts staat in de besluiten van 5 juli 2016 en 6 februari 2017 niet dat deze zijn genomen ter vervanging van eerdere besluitvorming. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de besluiten van 5 juli 2016 en 6 februari 2017 niet zijn aan te merken als besluiten in de zin van artikel 6:19 van de Awb. De rechtbank zal deze besluiten daarom niet betrekken bij de beoordeling van dit beroep.
Over de maaltijdverzorging
7. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening voor de bereiding van de maaltijden. De bereiding van de warme maaltijden is geregeld via een maaltijdvoorziening en het opwarmen van de maaltijd en het klaar zetten van de broodmaaltijd wordt gedaan door de hulp of in het kader van de ADL-assistentie van Fokus.
8. Eiseres voert in beroep aan dat tijd moet worden geïndiceerd voor het bereiden van warme maaltijden. Fokus bereidt geen warme maaltijden. Eiseres is nu aangewezen op warme maaltijden van een cateraar. Verweerder heeft geen onderzoek verricht naar de vraag of het cateringbedrijf een adequate oplossing is, zowel qua type voedsel als financieel.
9. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt dat een maaltijdservice een algemeen gebruikelijke voorziening is die aan het verstrekken van een voorziening voor het bereiden van maaltijden in de weg staat, niet in strijd is met de Wmo 2015, mits deze maaltijdservice daadwerkelijk beschikbaar is, door de aanvrager financieel kan worden gedragen en adequate compensatie biedt. De rechtbank verwijst hierbij naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 december 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:4276). Weliswaar is deze uitspraak gedaan op basis van de Wmo 2007, maar de rechtbank ziet geen reden hier anders over te oordelen in het kader van de Wmo 2015. 10. De rechtbank stelt vast dat eiseres gebruikmaakt van maaltijden die door een cateraar worden geleverd. Uit de e-mail van [A] , locatiemanager bij Fokus, van 24 maart 2015 blijkt dat Fokus assisteert bij het opwarmen van een maaltijd in de magnetron. Ook uit de e-mail van eiseres van 13 februari 2017 blijkt dat Fokus helpt bij het opwarmen en opscheppen van de maaltijd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen maatwerkvoorziening voor het bereiden van de warme maaltijd hoefde te worden toegekend omdat de maaltijdservice is aan te merken als een algemeen gebruikelijke voorziening. Hierbij is van belang dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat eiseres bijzondere bijstand ontvangt voor de kosten van maaltijdservice van de cateraar. Eiseres heeft niet onderbouwd dat zij de kosten van de maaltijdservice financieel niet kan dragen dan wel dat de maaltijdservice geen adequate compensatie biedt.
11. Gelet op het voorgaande slaagt de beroepsgrond met betrekking tot de toekenning van een maatwerkvoorziening voor warme maaltijdverzorging niet.
Over de hulp bij het huishouden
12. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld, voor zover van belang, dat eiseres in aanmerking komt voor een indicatie voor hulp bij het huishouden ter zake van licht en zwaar huishoudelijk werk en wasverzorging van in totaal 5 uur en 15 minuten per week.
13. Eiseres voert in beroep aan, voor zover van belang, dat de indicatie van het aantal uren hulp in het huishouden het resultaat is van een wijziging van de normtijden, waarbij is afgeweken van de door het Centrum Indicatiestelling zorg (CIZ) in het Protocol huishoudelijke verzorging voor de indicatiestelling AWBZ (Protocol) vastgestelde normtijden. Verweerder heeft de verlaging van deze normtijden niet nader onderbouwd en niet inzichtelijk gemaakt waarop de gehanteerde normen zijn gebaseerd. Het advies van de MO-zaak aan verweerder van 6 juli 2016 is op geen enkele wijze onderbouwd. Verder is het advies van de MO-zaak in strijd met het protocol dat de MO-zaak zelf gebruikt. Eiseres wijst er op dat zij met de tijd die door verweerder is geïndiceerd niet uitkomt, waardoor er taken in het huishouden blijven liggen.
14. Gelet op het verhandelde ter zitting beperkt dit geschil zich tot de vraag of verweerder zich voor de vaststelling van de omvang van de indicatie voor hulp bij het huishouden heeft mogen baseren op de (verlaagde) normtijden zoals neergelegd in de Beleidsregels. Eiseres handhaaft haar beroepsgronden dat verweerder niet voldoet aan de compensatieplicht door slechts een algemene voorziening aan te bieden in de vorm van bemiddeling door HuisTipTop, niet. Verweerder heeft toegezegd de proceskosten en het griffierecht te vergoeden.
15. De rechtbank stelt vast dat de normtijden die verweerder (sinds 2013) in de Beleidsregels hanteert, afwijken van de normtijden zoals neergelegd in het Protocol. Een voorbeeld hiervan is dat de basistijd voor de wasverzorging 15 minuten per week minder is geworden. De reden hiervoor is, volgens verweerder, dat de wasdroger inmiddels algemeen gebruikelijk is en dat er tegenwoordig minder wordt gestreken. Verweerder heeft toegelicht dat de indicatie huishoudelijke ondersteuning plaatsvindt op basis van specifieke (deel)taken die overgenomen dienen te worden, de gebruiksruimten en het aantal personen in het huishouden. De normtijden van het CIZ zijn gebaseerd op een grove taakindeling en standaard uren behorende bij een type woning. De gemeentelijke normtijden zijn verder verfijnd ten opzichte van de CIZ-normtijden, waarbij het zelf-organiserend vermogen van de cliënt en zijn zelfredzaamheid in aanmerking worden genomen. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat gekeken is hoe de normen gemoderniseerd konden worden en dat ook gesproken is met de mensen uit de praktijk.
16. De MO-zaak heeft op verzoek van verweerder de door verweerder opgestelde normen rondom hulp bij het huishouden getoetst. De MO-zaak heeft onderzocht of de normtijden realistisch zijn opgesteld. In een rapport van 6 juli 2016 heeft de MO-zaak geconcludeerd dat de normtijden helder en krachtig worden omschreven. Daarnaast geven de normtijden volgens MO-zaak een realistisch beeld van de praktijk.
17. De rechtbank overweegt dat de CRvB in de uitspraken van 11 november 2015(ECLI: NL:CRVB:2015:4262) en 27 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:430) heeft geoordeeld dat een college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb bevoegd is om ter invulling van het begrip schoon en leefbaar huis beleidsregels vast te stellen. Deze regels mogen echter niet willekeurig zijn en dienen, gelet op de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb, op objectieve criteria, steunend op deugdelijk onderzoek te berusten. Uit de uitspaak van de CRvB van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1402) volgt dat het beleid op objectief, door onafhankelijke, geen belang bij de uitkomst hebbende, derden te verrichten onderzoek dient te berusten. 18. De rechtbank is van oordeel dat de in de Beleidsregels neergelegde, en van het Protocol afwijkende, normtijden niet berusten op objectieve criteria, steunend op deugdelijk onderzoek. Door verweerder is niet, op basis van deugdelijk onderzoek, inzichtelijk gemaakt waarom de normtijden afwijken van het Protocol. Uit het advies van de MO-zaak van
6 juli 2016 blijkt evenmin op welke wijze onderzoek heeft plaatsgevonden naar de (verlaagde) normtijden en waarop MO-zaak zijn conclusies baseert. Verweerder heeft zich ter onderbouwing van het bestreden besluit daarom niet kunnen baseren op de normtijden zoals neergelegd in de Beleidsregels. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen voor zover dat ziet op de toekenning van hulp bij het huishouden ter zake van licht en zwaar huishoudelijk werk en wasverzorging, wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
19. De rechtbank ziet aanleiding overeenkomstig artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door aan te sluiten bij de laatste, niet in geschil zijnde indicatie die eiseres, op grond van het besluit van 9 december 2009 had. Van die indicatie voor 9 uur hulp dient het aantal uur te worden afgetrokken dat was geïndiceerd voor het bereiden van de lichte maaltijd naar de norm die daarvoor ten tijde van het besluit van
9 december 2009 werd gehanteerd.
20. Over de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht hebben partijen ter zitting verklaard dat zij daar reeds overeenstemming over hebben bereikt (zie ook hiervoor onder 14). Verweerder heeft ter zitting verklaard bereid te zijn de proceskosten en het griffierecht te zullen vergoeden. De rechtbank zal, nu ook de beroepsgrond van eiseres met betrekking tot de indicatie van het aantal uren slaagt, voor zover partijen dit niet reeds waren overeengekomen, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, daarom alleen nog 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1, toekennen.