ECLI:NL:RBMNE:2017:3811

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
441594 / HA RK 17-143
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 7 juli 2017, heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. D.J. van Maanen, de behandelend rechter in een kort geding tussen verzoekster en eiser [A]. Het wrakingsverzoek is ingediend naar aanleiding van een mondelinge behandeling op 28 juni 2017, waarbij verzoekster zich niet beschermd voelde tegen onjuiste beweringen van de tegenpartij en de rechter beschuldigde van willekeur. Tijdens de behandeling op 7 juli 2017 is het verzoek tot wraking openbaar behandeld. Verzoekster en haar gemachtigde, alsook de heer [A] en zijn advocaat, waren aanwezig. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster en de verdediging van de gewraakte rechter gehoord. De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter zijn rol correct had vervuld en dat de beslissing om geen nieuwe stukken toe te laten tijdens de zitting een procesbeslissing was die niet ter discussie kon worden gesteld. Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek ongegrond verklaard, en de procedure in de onderliggende zaak moest worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond voor het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 441594 / HA RK 17-143
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 7 juli 2017
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoekster),
gemachtigde: de heer [gemachtigde] , echtgenoot van verzoekster.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 28 juni 2017 in de zaak met zaaknummer C/16/440233 / KG ZA 17-412 tussen [A] als eiser (in conventie) en [verzoekster] als gedaagde (in conventie), waarbij mr. D.J. van Maanen is gewraakt door verzoekster;
  • de e-mail van 29 juni 2017 (10:01 uur) van verzoekster waarbij het wrakingsverzoek op een aantal punten is aangevuld;
  • de e-mail in CC van 29 juni 2017 10:14 uur) van verzoekster aan mr. K.J.T. Boersma;
  • de e-mail van 29 juni 2017 (11:35 uur) van het advocatenkantoor Bierman Advocaten te Tiel met twee bijlagen;
  • de e-mails van 29 juni 2017 (13:35 uur) en 3 juli 2017 (11:09 uur en 13:29 uur) van verzoekster;
  • de e-mail van 3 juli 2017 (13:46 uur) met bijlage van verzoekster houdende een aanvullende wrakingsgrond;
  • de schriftelijke reactie van mr. Van Maanen.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 7 juli 2017 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
1.3.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • verzoekster en haar gemachtigde de heer [gemachtigde] ;
  • de heer [A] en zijn advocaat mr. K.J.T. Boersma te Tiel;
  • mr. D.J. van Maanen.
1.4.
Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht.
1.5.
Aansluitend op de behandeling van het verzoek is op 7 juli 2017 mondeling uitspraak gedaan, waarbij het verzoek ongegrond is verklaard. Ter zitting is meegedeeld dat de nadere schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak zal volgen. Het onderstaande vormt hiervan de nadere schriftelijke uitwerking en is op 21 juli 2017 opgemaakt.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. D.J. van Maanen als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter) in de zaak met het zaaknummer C/16/440233 / KG ZA 17-412.
2.2.
Voormelde zaak betreft het bij dagvaarding van 13 juni 2017 door [A] als eisende partij in kort geding aanhangig gemaakte zaak tegen verzoekster.
2.3.
Op 28 juni 2017 heeft de mondelinge behandeling in voormeld kort geding plaatsgevonden en is de rechter tijdens deze behandeling door verzoekster gewraakt. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
2.4.
Het mede door verzoekster ondertekende proces-verbaal van de zitting van 28 juni 2017 luidt:
“Ik wraak u om de volgende redenen:
1. Wij worden niet beschermd door de voorzieningenrechter tegen onjuiste beweringen van de tegenpartij. De tegenpartij gaat in tegen wat hij zelf schrijft in de dagvaarding.”
2.5.
In haar e-mail van 3 juli 2017 van 13:46 uur heeft verzoekster nog een nieuwe wrakingsgrond naar voren gebracht, namelijk het zich door de rechter schuldig maken van ‘een vorm van willekeur’. Deze willekeur is volgens verzoekster gelegen in de omstandigheid dat uit een andere zaak die de rechter heeft behandeld (ECLI:NL:RBMNE:2017:2221) blijkt dat de rechter partijen heeft gevraagd of men akkoord is met het toelaten van processtukken, terwijl in het kort geding tussen [A] en verzoekster de rechter op grond van het procesreglement kort gedingen het partijen niet meer toestond om stukken over te leggen.
2.6.
De rechter heeft niet berust in de wraking. De rechter betwist kort gezegd dat er sprake is van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 36 Rv.
2.7.
Zijdens [A] is meegedeeld dat hij het standpunt van de rechter onderschrijft en dat de rechter de mondelinge behandeling van het kort geding ordelijk en correct heeft laten verlopen.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
Verzoekster heeft aan haar verzoek - zoals uit het proces-verbaal van 28 juni 2017, de schriftelijke aanvulling op 29 juni 2017 en 3 juli 2017 en de mondelinge toelichting op het wrakingsverzoek blijkt ten grondslag gelegd:
dat de rechter hen tijdens de behandeling van het kort geding actief had moeten beschermen tegen de onjuiste beweringen van de tegenpartij. Doordat de rechter geen duidelijk standpunt innam, geuite onwaarheden die aantoonbaar in de stukken ontkracht zijn liet passeren, alsook stukken toeliet die niet op verzoekster als persoon van toepassing zijn, kon worden opgemaakt dat de beslissing van de rechter al vast stond. Dit laatste is eens te meer aannemelijk, nu de rechter al vaker is gewraakt;
dat het niet-toestaan om nadere stukken ter zitting over te leggen willekeur oplevert.
3.5.
Aan de discussie over wie nu precies de in het proces-verbaal beschreven wrakinsgsgrond heeft benoemd (volgens verzoekster heeft de rechter deze als eerste geformuleerd en volgens de rechter en mr. Boersman heeft verzoekster deze zelf geformuleerd) wordt voorbij gegaan, nu volgens verzoekster de wrakingsgrond in ieder geval wel juist geformuleerd is.
3.6.
Ingevolge artikel 37 lid 1 en lid 3 Rv moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan verzoekster bekend zijn geworden en dienen alle feiten en omstandigheden die tot wraking kunnen leiden tegelijk worden voorgedragen.
3.7.
In de e-mail van 3 juli 2017 wordt door verzoekster gemeld dat zij ‘zojuist’ de in overweging 2.5. genoemde uitspraak heeft ‘gevonden’ en dat hieruit is gebleken dat ten aanzien van het toelaten van stukken de rechter zich schuldig maakt aan ‘een vorm van willekeur’.
3.8.
De door verzoekster bij haar e-mail van 3 juli 2017 aangevoerde nieuwe wrakingsgrond (willekeur) zal bij de beoordeling van het wrakingsverzoek worden meegenomen, nu uit deze e-mail voldoende blijkt dat deze wrakingsgrond is gemeld (voldoende) direct na het bekend worden daarvan.
3.9.
De wrakingskamer stelt dat bij de verdere beoordeling van het verzoek tot wraking onderscheid gemaakt dient te worden tussen de subjectieve en objectieve aspecten van de gestelde (vrees voor) vooringenomenheid van de rechter.
3.10.
Ten aanzien van de objectieve aspecten oordeelt de wrakingskamer dat er in het onderhavige verzoek tot wraking door verzoekster geen verdere feiten of omstandigheden zijn gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat er sprake is van objectieve partijdigheid. Al hetgeen verzoekster heeft gesteld, is nadrukkelijk gesteld in het kader van de persoonlijke instelling van de rechter. De wrakingskamer zal dan ook enkel beoordelen of er sprake geweest kan zijn van subjectieve partijdigheid.
3.11.
Anders dan verzoekster stelt, levert de omstandigheid dat de rechter tijdens de behandeling van het kort geding niet de door verzoekster gewenste actieve zittingshouding heeft getoond (volgens verzoekster had de rechter actief haar wederpartij moeten confronteren met diens volgens verzoekster aantoonbare onjuiste stellingnames) geen omstandigheid op van vooringenomenheid bij de rechter. Het is aan de rechter om te kiezen op welke wijze hij de zitting leidt.
3.12.
Uit hetgeen verder tijdens de behandeling van dit wrakingsverzoek naar voren is gebracht kan niet anders dan geconcludeerd worden dat de rechter met toepassing van het beginsel van hoor- en wederhoor partijen de gelegenheid heeft geboden hun standpunten toe te lichten. Volgens de rechter hebben partijen ook niet veel meer gedaan dan het voorlezen van de pleitnota’s. Verder blijkt nergens uit dat de rechter op een of andere wijze heeft laten blijken of de indruk heeft gewekt dat hij vooringenomen was ten aanzien van het standpunt van verzoekster. Het is vervolgens aan de rechter om in zijn vonnis te oordelen over de juistheid van de stellingen van partijen. Van de voor toewijzing van de wraking vereiste omstandigheid van een zwaarwegende aanwijzing van vooringenomenheid jegens verzoekster is dan ook geen sprake. De gestelde omstandigheid dat de rechter al vaker is gewraakt leidt zonder nadere toelichting die niet is verstrekt – niet tot een ander oordeel.
3.13.
Met betrekking tot de beslissing van de rechter om partijen niet toe te staan dat tijdens de behandeling van het kort geding nog stukken worden ingebracht geldt, dat dit een procesbeslissing van de rechter is die zich in beginsel niet leent voor een oordeel door de wrakingskamer. Dit is alleen anders als de beslissing in deze situatie zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de vrees dat het de rechter aan de vereiste onpartijdigheid ontbreekt, of dat de rechter vooringenomen is, objectief gerechtvaardigd is. Daarvan is hier geen sprake. De (enkele) omstandigheid dat de rechter in een andere zaak heeft gemeend dit wel toe te moeten staan, maakt namelijk nog niet dat er sprake is van willekeur en bijkomende omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.
3.14.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling civielrecht en bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoekster met zaaknummer C/16/440233 / KG ZA 17-412 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter, en mr. H.A. Brouwer en mr. A. van Dijk als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. T. Stokvis, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2017.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.