Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding,
- de mondelinge behandeling,
- de pleitnota van [eiser] ,
- de pleitnota van ABN AMRO.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
816,00
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 februari 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en ABN AMRO Hypotheken Groep BV. De zaak betreft de vraag of de grosse van de hypotheekakte een geldige executoriale titel oplevert voor de inning van de restschuld na de uitwinning van het hypotheekrecht. [Eiser] had twee hypothecaire geldleningen afgesloten bij Fortis Hypotheek Bank N.V., de rechtsvoorganger van ABN AMRO, en na de verkoop van de woning resteerde er een schuld van € 58.051,23. ABN AMRO heeft vervolgens loonbeslag gelegd op het inkomen van [eiser].
[Eiser] vorderde in kort geding dat het loonbeslag zou worden opgeheven, omdat de hypotheekakte volgens hem geen executoriale titel oplevert. Hij stelde dat ABN AMRO onrechtmatig handelde door beslag te leggen zonder een rechtsgeldige titel. ABN AMRO betwistte dit en voerde aan dat de hypotheekakte wel degelijk een executoriale titel biedt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de hypotheekakte van 16 april 2007 voldoet aan de vereisten voor een executoriale titel, zoals vastgesteld in eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad.
De rechtbank concludeerde dat de hypotheekakte voldoende duidelijkheid biedt over de hoogte van de restschuld en dat ABN AMRO niet in strijd met de wet handelt door gebruik te maken van haar executierecht. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de executoriale kracht van de hypotheekakte voortvloeit uit de wet en dat er geen wilsovereenstemming tussen partijen vereist is voor deze werking.