ECLI:NL:RBMNE:2018:3301

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
UTR 16/ 1010-E
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van informatie over internationale sancties en blokkeren van tegoeden in Nederland

In deze zaak heeft de Nederlandse Omroep Stichting (NOS) een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om informatie over de uitvoering van internationale financiële sancties en het blokkeren van tegoeden in Nederland. De rechtbank Midden-Nederland heeft eerder al twee tussenuitspaken gedaan waarin verweerder, de Minister van Financiën, in de gelegenheid is gesteld om gebreken in de bestreden besluiten te herstellen. Verweerder is echter niet in staat gebleken om de geconstateerde gebreken te verhelpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen andere documenten zijn die betrekking hebben op sanctieregimes buiten die van Oekraïne en Rusland. Ook heeft verweerder niet gemotiveerd waarom bepaalde notities niet openbaar zijn gemaakt. De rechtbank heeft het beroep van de NOS gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd voor zover de gebreken niet zijn hersteld. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij de gebreken moeten worden hersteld. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de NOS.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/1010

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2018 in de zaak tussen

de Nederlandse Omroep Stichting, te Hilversum, eiseres

(gemachtigde: mr. A.E.M. van den Berg),
en

de Minister van Financiën, verweerder

(gemachtigden: mr. drs. M.A.G. Stolker en mr. E.E. Meijer).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om informatie over de uitvoering van internationale financiële sancties en het blokkeren van tegoeden in Nederland, afgewezen.
Bij besluit van 6 januari 2016 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen met elkaar in overleg te treden. Bij brief van 17 oktober 2016 heeft eiseres de rechtbank bericht dat het overleg tot niets heeft geleid en dat zij de procedure wenst voort te zetten.
Bij tussenuitspraak van 20 december 2016 (de eerste tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit 1 te herstellen.
Bij tweede tussenuitspraak van 23 februari 2017 (de verlengingsuitspraak) heeft de rechtbank de termijn die zij verweerder heeft gegeven om de gebreken te herstellen, verlengd tot 1 maart 2017.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 1 maart 2017 een nieuw besluit genomen (bestreden besluit 2). Dit besluit is in de plaats getreden van bestreden besluit 1.
Eiseres heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de eerste zienswijze) gegeven.
Een tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] , [B] en haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Bij derde tussenuitspraak van 6 oktober 2017 (de derde tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in bestreden besluit 2 te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de derde tussenuitspraak op 29 november 2017 een aanvullende motivering gegeven.
Eiseres heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de tweede zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraken. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraken heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraken. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
In de derde tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder om de geconstateerde gebreken te herstellen, moet:
- bezien of stukken onder hem berusten die betrekking hebben op andere sanctieregimes dan die tegen Oekraïne en Rusland;
- motiveren op welke grond de weglakkingen in de openbaar gemaakte notities berusten;
- overige notities openbaar maken of motiveren welke grond zich daartegen verzet;
- onderzoeken of er nog documenten zijn die binnen de reikwijdte van deel 2 van het Wob-verzoek vallen;
- het Wob-verzoek voor zover dat betrekking heeft op de controle van sancties doorzenden aan het bestuursorgaan dat belast is met deze taak.
De rechtbank zal hierna deze punten achtereenvolgens bespreken.
Stukken die betrekking hebben op andere sanctieregimes
In zijn aanvullende motivering van 29 november 2017 heeft verweerder hierover opgemerkt dat in de periode tussen 1 februari 2014 en 17 maart 2015 meldingen zijn ontvangen over de sanctieregimes met betrekking tot Iran, Irak, Syrië en Wit-Rusland. Ook zijn meldingen ontvangen over het sanctieregime jegens Al-Qaida en de sanctieregeling terrorisme 2007-II. Het gaat hierbij in alle gevallen om individuele meldingen die niet openbaar worden gemaakt met een beroep op artikel 10g van de Sanctiewet.
In de derde tussenuitspraak (rechtsoverweging 5) heeft de rechtbank overwogen dat de meldingen van De Nederlandse Bank (DNB) aan verweerder vallen binnen de reikwijdte van artikel 10g van de Sanctiewet en dat de Sanctiewet een bijzondere openbaarmakingsregeling bevat die derogeert aan de Wob. Dit betekent dat verweerder terecht ook de meldingen die betrekking hebben op andere sanctieregimes dan die tegen Oekraïne en Rusland geweigerd heeft openbaar te maken.
Eiseres heeft in de tweede zienswijze opgemerkt dat onaannemelijk is dat verweerder met betrekking tot deze sanctieregimes slechts beschikt over individuele meldingen en niet over verdere documenten die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen. Eiseres heeft daarbij verwezen naar verschillende documenten, waaruit zou volgen dat verweerder over meer documenten moet beschikken, zoals brieven van verweerder aan de Tweede Kamer van 12 mei 2014, 26 mei 2015 en 6 juni 2017. De rechtbank volgt eiseres hierin, allereerst omdat ook schriftelijke contacten met andere bestuursorganen onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen, zoals eiseres terecht opmerkt en de rechtbank ook al heeft overwogen in haar derde tussenuitspraak. Bovendien heeft de rechtbank geconstateerd dat op de aan de rechtbank toegestuurde cd-rom met daarop de volledige netwerkschijf, documenten staan die betrekking hebben op andere sanctieregimes (één van de hiervoor onder 4 genoemde), maar geen melding van DNB betreffen. Verweerder heeft (in ieder geval) deze documenten ten onrechte buiten beschouwing gelaten en niet beoordeeld of ze openbaar gemaakt kunnen worden. Daarnaast heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat er verder geen documenten zijn aangetroffen die betrekking hebben op andere sanctieregimes dan die tegen Oekraïne en Rusland. Verweerder heeft dit gebrek niet hersteld.
Motivering weglakkingen in de openbaar gemaakte notities
In de derde tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder bij bestreden besluit 2 een tiental notities openbaar heeft gemaakt. Het weglakken van persoonsgegevens in deze notities op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e van de Wob is naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte gebeurd. Verweerder heeft echter ook passages weggelakt die geen persoonsgegevens betreffen en dit niet gemotiveerd.
In zijn aanvullende motivering van 29 november 2017 heeft verweerder alsnog de bedragen, genoemd in de notities van 7 en 28 maart 2014, openbaar gemaakt. Eiseres heeft zich in haar tweede zienswijze op het standpunt gesteld dat verweerder de overige weglakkingen ten onrechte nog steeds niet heeft gemotiveerd. De rechtbank stelt echter vast dat alle overige weglakkingen in de tien notities persoonsgegevens betreffen met uitzondering van de passage onderaan pagina 2 in de notitie van 7 maart 2014 met nummer […] . Verweerder heeft de weigering tot openbaarmaking van deze passage inderdaad niet alsnog gemotiveerd. De enkele vermelding ‘sanctiewet’ is onvoldoende, omdat zonder nadere motivering niet valt in te zien dat deze passage betrekking heeft op gegevens en inlichtingen die omtrent afzonderlijke ondernemingen, instellingen of personen zijn verstrekt of zijn verkregen en gegevens en inlichtingen die van een instantie als bedoeld in artikel 10h zijn ontvangen, zoals de rechtbank ook al in haar derde tussenuitspraak had overwogen (rechtsoverweging 8).
Dit gebrek heeft verweerder dus ook niet volledig hersteld.
Overige notities
In haar derde tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat haar gebleken was dat op de aangeleverde cd-rom notities staan die verweerder niet openbaar heeft gemaakt en waarvan verweerder evenmin heeft gemotiveerd waarom ze niet openbaar gemaakt zijn.
In zijn aanvullende motivering van 29 november 2017 heeft verweerder opgemerkt dat bij nader onderzoek vier notities zijn aangetroffen die vallen onder het Wob-verzoek zoals dat volgens de tussenuitspraak moet worden opgevat.
Eiseres heeft hier in haar tweede zienswijze over opgemerkt dat zij veronderstelt dat dit niet de notities zijn die al op de cd-rom staan die aan de rechtbank is verstrekt, omdat verweerder spreekt over ‘nader onderzoek’. Eiseres veronderstelt dat deze vier notities betrekking hebben op de opdracht van de rechtbank om na te gaan of er nog verdere documenten zijn die binnen de reikwijdte van deel 2 van het Wob-verzoek vallen. Deze aanname van eiseres is niet juist. De vier notities die verweerder zegt te hebben aangetroffen, staan wel op de cd-rom waarover de rechtbank beschikt. In zoverre heeft verweerder dan ook de opdracht van de rechtbank juist uitgevoerd. Op de opdracht om na te gaan of er nog verdere documenten zijn die binnen de reikwijdte van deel 2 van het Wob-verzoek vallen, gaat de rechtbank hierna onder rechtsoverweging 14 in. De rechtbank gaat nu eerst in op de (gedeeltelijke) weigering tot openbaarmaking van de vier notities.
Verweerder heeft een notitie van 8 mei 2014 “Sancties Oekraïne – omgang met bevroren belangen in Nederland” volledig geweigerd op grond van artikel 10g van de Sanctiewet, subsidiair artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob. Verweerder is van mening dat het weglakken van de naam van de onderneming en het andere land geen soelaas biedt om herleidbaarheid te voorkomen. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Artikel 10g van de Sanctiewet is op dit document niet van toepassing, omdat geen sprake is van gegevens en inlichtingen die omtrent afzonderlijke ondernemingen, instellingen of personen zijn verstrekt of zijn verkregen en gegevens en inlichtingen die van een instantie als bedoeld in artikel 10h zijn ontvangen. Verder valt naar het oordeel van de rechtbank ook niet in te zien hoe de betrekkingen van Nederland met het andere EU-land stroever zouden gaan verlopen als, na weglakking, niet langer herleidbaar is om welk land en welke onderneming het gaat in deze notitie. Bovendien bevat de notitie ook passages die niet specifiek zien op de onderneming. De weigering tot openbaarmaking van deze notitie is onvoldoende gemotiveerd.
De notitie “Ontwikkelingen sancties tegen Rusland” ten behoeve van de ER op 27 mei 2014 met bijlage “Aantekening sancties Rusland” heeft verweerder gedeeltelijk openbaar gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat het belang van de betrekkingen met andere staten en organisaties zich verzet tegen openbaarmaking van de op deze grond weggelakte passages, omdat in de notitie vrijelijk en open wordt gesproken over de verschillende posities en economische belangen van andere landen. Verder heeft verweerder terecht enkele zinnen weggelakt, omdat zij een persoonlijke beleidsopvatting bevatten opgesteld ten behoeve van intern beraad.
De notitie aan de minister “Sancties Oekraïne – RBZ 23 juni 2014” van 16 juni 2014 heeft verweerder openbaar gemaakt met uitzondering van één passage met een beroep op artikel 11, eerste lid, van de Wob. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat deze passage een persoonlijke beleidsopvatting bevat opgesteld ten behoeve van intern beraad. Verweerder heeft openbaarmaking van deze passage op die grond dus kunnen weigeren.
De notitie aan de directeur Financiële Markten over sancties ten aanzien van Oekraïne van 16 december 2014 heeft verweerder geweigerd op grond van artikel 10 (de rechtbank begrijpt: artikel 10g) van de Sanctiewet. Naar het oordeel van de rechtbank valt de notitie op zichzelf niet onder de reikwijdte van artikel 10g van de Sanctiewet. Voor zover de notitie gegevens of inlichtingen bevat die wel onder de reikwijdte van dit artikel vallen, kan verweerder deze informatie weglakken. Zonder nadere motivering valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien dat daarmee de herleidbaarheid niet weggenomen kan worden.
De rechtbank stelt vast dat verweerder nu in totaal 14 notities heeft beoordeeld en al dan niet (gedeeltelijk) openbaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft echter op de cd-rom in de map Notities, nog 16 notities aangetroffen. Verweerder heeft deze notities, om voor de rechtbank onduidelijke redenen, buiten beschouwing gelaten. Ook deze notities vallen naar het oordeel van de rechtbank immers onder de reikwijdte van het Wob-verzoek. In zoverre heeft verweerder het gebrek dus niet hersteld.
Onderzoek naar documenten die binnen de reikwijdte van deel 2 van het Wob-verzoek vallen
De rechtbank heeft in haar derde tussenuitspraak overwogen dat niet goed denkbaar is dat er over de uitvoering van verweerders takenpakket op het gebied van de uitvoering van internationale financiële sancties verder geen documenten aanwezig zijn, zoals bijvoorbeeld beleidsmatige stukken van algemene aard, die niet over individuele zaken gaan. Verweerder heeft deel 2 van het Wob-verzoek dus niet breed genoeg opgevat.
De rechtbank stelt vast dat verweerder hierover in zijn aanvullende motivering niets heeft opgemerkt. Ook dit gebrek heeft verweerder dus niet hersteld. Verweerder dient in het nieuw te nemen besluit op bezwaar een nieuwe zoekslag te doen om de documenten die binnen de reikwijdte van deel 2 van het Wob-verzoek vallen, boven water te krijgen dan wel te motiveren dat en waarom deze documenten niet bestaan.
Het Wob-verzoek voor zover dat betrekking heeft op de controle van sancties doorzenden aan het bestuursorgaan dat belast is met deze taak
De rechtbank stelt vast dat verweerder dit gebrek heeft hersteld. Bij brief van 3 november 2017 heeft verweerder het Wob-verzoek van eiseres van 17 maart 2015, voor zover het betrekking heeft op de controle op de naleving van internationale sancties, doorgestuurd aan DNB.
Gelet op de in de tussenuitspraken geconstateerde gebreken is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten 1 en 2 voor zover de gebreken niet zijn hersteld. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten, omdat de gebreken met de aanvullende motivering van 29 november 2017 niet volledig zijn hersteld. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een derde bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraken. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.505,-,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor het indienen van schriftelijke zienswijzen na een bestuurlijke lus, 1 punt voor het verschijnen ter nadere zitting na de tussenuitspraak met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten 1 en 2 voor zover de gebreken niet zijn hersteld;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak in zoverre een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.505,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Praamstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraken kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.