ECLI:NL:RBMNE:2018:5534

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
UTR 18/1780
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en re-integratie-inspanningen in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over een loonsanctie. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.M. Lammers-Sigterman, had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV, dat op 27 maart 2018 het bezwaar van eiseres tegen een eerder besluit ongegrond had verklaard. Dit eerdere besluit betrof de weigering om de loondoorbetalingsverplichting van eiseres te bekorten, nadat een ex-werknemer zich arbeidsongeschikt had gemeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de arbeidsdeskundige van het UWV onvoldoende inzichtelijk had gemaakt dat er geen mogelijkheden waren voor de ex-werknemer in het eerste spoor van re-integratie. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij aan haar re-integratieverplichtingen had voldaan, en dat het UWV terecht de loonsanctie had opgelegd. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep en concludeerde dat de eiseres niet had aangetoond dat er een deugdelijke grond was voor het niet voldoen aan de re-integratie-inspanningen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/1780

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 november 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.M. Lammers-Sigterman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. Tieman).

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd de aan eiseres opgelegde loondoorbetalingsverplichting te bekorten.
Bij besluit van 27 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. De heer [ex-werknemer] (ex-werknemer) heeft zich op 18 december 2015 arbeidsongeschikt gemeld voor zijn werk als locatieleider facilitaire dienst. Het dienstverband met eiseres is per 31 december 2015 beëindigd als gevolg van een reorganisatie. Op 25 september 2017 heeft ex-werknemer bij verweerder een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij brief van 29 september 2017 heeft verweerder eiseres verzocht om aanvullende gegevens van het re-integratieverslag. Eiseres heeft niet gereageerd op dit verzoek. Bij besluit van 19 oktober 2017 heeft verweerder aan eiseres het tijdvak waarin ex-werknemer jegens eiseres recht heeft op loon tijdens ziekte met 52 weken verlengd tot 14 december 2018. Een dergelijk besluit staat bekend onder de naam loonsanctie. Verweerder heeft op 2 november 2017 de ontbrekende gegevens van het re-integratieverslag van eiseres ontvangen. Vervolgens heeft verweerder beoordeeld of eiseres aan haar inhoudelijke re-integratie-inspanningen heeft voldaan. Verweerder heeft daarna de besluiten genomen zoals weergegeven onder Procesverloop.
1.2
Bij brief van 31 januari 2018 is namens eiseres (nogmaals) verzocht om bekorting van de loonsanctie. Bij het verzoek is als bijlage het addendum arbeidsdeskundig onderzoek van H. van Gelder van Solutions van 11 januari 2018 bijgevoegd. Verweerders arbeidsdeskundige J.E Benschop heeft in zijn rapportage van 20 februari 2018 geoordeeld dat de re-integratie-inspanningen in spoor 1 voldoende zijn verkend. Bij besluit van eveneens 20 februari 2018 is aan eiseres meegedeeld dat zij de tekortkomingen in de re-integratieverplichtingen heeft hersteld en dat de periode waarover de loonsanctie is opgelegd, wordt verkort tot en met 13 maart 2018.
2. Met het bestreden besluit handhaaft verweerder zijn standpunt dat eiseres haar tekortkomingen in de re-integratieverplichtingen niet heeft hersteld. Verweerder baseert dit oordeel op het rapport van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep
D.J. de Valk van 19 maart 2018. De Valk beschrijft dat hij zich kan vinden in het oordeel van de primaire arbeidsdeskundige dat eiseres onvoldoende toetsbaar inzichtelijk heeft gemaakt dat er geen mogelijkheden waren in het 1e spoor.
3. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 mei 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM4397, dat in het loonsanctiesysteem van de Wet WIA maar één loonsanctie wordt opgelegd. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen een administratieve en een inhoudelijke loonsanctie. Deze sanctie duurt maximaal 52 weken, maar kan eerder worden beëindigd indien de werkgever aantoont dat hij aan zijn – administratieve én inhoudelijke – verplichtingen heeft voldaan. De grondslag van de loonsanctie in onderhavige zaak is gewijzigd van het niet voldoen aan de administratieve verplichtingen in het geen of onvoldoende leveren van re-integratie-inspanningen.
4. De rechtbank stelt vast, en partijen hebben dit ter zitting ook bevestigd, dat in dit geval geen sprake is van re-integratie met een bevredigend resultaat omdat de ex-werknemer niet is hervat in zijn eigen werk en ook niet in ander werk bij eiseres of een andere werkgever. Verweerder heeft dan ook terecht de re-integratie-inspanningen van eiseres getoetst. In geschil is of verweerder terecht heeft geweigerd de loondoorbetalingsperiode te bekorten omdat sprake is geweest van onvoldoende re-integratie-inspanningen door eiseres, zonder dat daarvoor een deugdelijke grond is.
5.1
Eiseres voert aan dat de primaire arbeidsdeskundige ten onrechte geen contact heeft opgenomen met [organisatie] toen hij tot de conclusie kwam dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen had gepleegd en hij wilde nagaan of hiervoor sprake was van een deugdelijke grond. Dit is in strijd met de Werkwijzer Poortwachter. Uwv weet dat [organisatie] meer is dan ‘een ingehuurde partij’, aldus eiseres.
5.2.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet gehouden was contact op te nemen met [organisatie] . De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat [organisatie] een private uitvoerder van de Ziektewet en de WGA is die vanaf de eerste ziektedag van een werknemer de ziektebegeleiding uitvoert voor eigenrisicodragers. [organisatie] heeft Solutions , een bedrijf dat verzuim-, preventie-, en re-integratiediensten aanbiedt, ingeschakeld voor het uitvoeren van het arbeidsdeskundig onderzoek in (in ieder geval) het eerste ziektejaar van ex-werknemer. De rapporten van 31 augustus 2016 en 4 april 2017 van arbeidsdeskundige H. van Gelder van Solutions werden voor wat betreft (de beschrijving van) het onderzoek naar spoor 1 niet voldoende geacht door (de primaire arbeidsdeskundige van) verweerder. Anders dan eiseres stelt, dient er volgens de Werkwijzer Poortwachter in dat geval bij de werkgever navraag gedaan te worden naar een mogelijk deugdelijke grond voor de onvoldoende inspanningen. In het rapport van de primaire arbeidsdeskundige van 22 november 2017 is beschreven dat contact is opgenomen met eiseres en dat het verloop van de re-integratie is besproken. Eiseres heeft daarbij aangegeven dat het verzuimtraject op afstand is gevolgd en dat zij heeft gestuurd op de gegevens van de uitvoerder van het verzuimmanagement.
5.2.2
Het is vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld uitspraak van de CRvB van 18 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK3713) dat een werkgever zelf verantwoordelijk is (en ook blijft) voor de re-integratie van zijn zieke werknemer(s), met inbegrip van de (kwaliteit van de) werkzaamheden van degene die zij daarbij inschakelt. In de Werkwijzer Poortwachter staat beschreven dat als er aanvullende informatie nodig is van de bedrijfsarts of arbodienst die niet direct verkregen kan worden, de werkgever daarover schriftelijk geïnformeerd moet worden. Die situatie deed zich hier echter niet voor, omdat de rapporten betreffende het 1e spoor voorhanden waren en die in ieder geval wat betreft de inhoud niet voldeden aan de vereisten zoals gesteld in de Werkwijzer Poortwachter. Daaraan kon achteraf niets veranderd worden. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding te oordelen dat verweerder in dit geval van het vastgestelde beleid had moeten afwijken. De beroepsgrond slaagt niet.
6.1
Verder voert eiseres aan dat verweerder in redelijkheid niet tot het opleggen van de sanctie heeft kunnen komen. Eiseres stelt dat er wel een gedegen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de mogelijkheden binnen spoor 1, waarbij rekening is gehouden met de feitelijke situatie binnen de organisatie van eiseres en de (medische) situatie van ex-werknemer. Indien niet voldoende toetsbaar inzichtelijk zou zijn gemaakt dat er geen mogelijkheden waren in spoor 1 dan was er in ieder geval wel sprake van een deugdelijke grond. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft namelijk in zijn rapport van 19 maart 2018 bevestigd dat met het ruim voor de eerstejaars evaluatie opstarten van spoor 2, duidelijk was dat een structurele werkhervatting in spoor 1 niet meer aan de orde was.
6.2
Eiseres verwijst in haar beroepschrift naar de (inmiddels vervallen) LLC Aandachtspuntenlijst van 2 maart 2009 en de Werkwijzer Poortwachter van 24 maart 2017. Zij wijst er daarbij op dat de LCC Aandachtspuntenlijst is verwerkt in de Werkwijzer Poortwachter en dat het niet de bedoeling is geweest met de komst van de Werkwijzer Poortwachter af te wijken van de LLC Aandachtspuntenlijst.
7.1
Ten aanzien van aanpassingen van het eigen werk beschrijft Van Gelder in zijn rapport van 31 augustus 2016 dat de eigen functie van ex-werknemer niet passend is en dat deze ook niet is aan te passen. De functie die ex-werknemer uitoefende bestaat niet meer. Over een andere passende functie bij eiseres concludeert Van Gelder dat eiseres ex-werknemer enerzijds geen passend werk kan aanbieden bij een van de vestigingen van Bartimeus omdat ex-werknemer voor deze functies niet over de juiste opleidings- en kennisniveaus beschikt en anderzijds omdat eiseres en ex-werknemer een vaststellingsovereenkomst hebben getekend waardoor het dienstverband is beëindigd. Tevens blijkt uit het rapport van Van Gelder dat hij op 24 augustus 2016 de website van eiseres heeft bekeken voor vacatures. De zes functies waarvoor vacatures zijn, beschouwt Van Gelder als niet passend en/of ex-werknemer voldoet niet aan de opleidingseis en/of het arbeidsverleden.
7.2
In zijn rapport van 4 april 2017 beschrijft Van Gelder dat hij op 23 februari 2017 de website van eiseres heeft bekeken voor vacatures. Ook de nu aangeboden functies beschouwt Van Gelder niet als passend en/of ex-werknemer voldoet niet aan de juiste opleidingseisen en/of het arbeidsverleden.
7.3
Primaire arbeidsdeskundige Benschop heeft in zijn rapport van 22 november 2017 beschreven dat de re-integratie-inspanningen van eiseres niet voldoende zijn omdat het ontbreken van re-integratiemogelijkheden in spoor 1 niet toetsbaar is onderbouwd. Er is slechts gekeken naar aanwezige vacatures en er is niet onderbouwd/toetsbaar gesteld dat er geen passende functies zijn bij eiseres.
7.4
Arbeidsdeskundige bezwaar en beroep D.J. de Valk schrijft in zijn rapport van
19 maart 2018 dat hij zich kan vinden in het oordeel van Benschop . De Valk wijst er daarbij op dat volgens de Werkwijzer Poortwachter een onderzoek naar de herplaatsingsmogelijkheden in het 1e spoor in ieder geval bestaat uit een inventarisatie van de volgende twee punten:
1. Alle binnen de eigen organisatie voorkomende functies op en onder het niveau van de arbeidsongeschikte werknemer.
2. Een beoordeling van de geschiktheid van elk van deze functies op basis van een vergelijking van de daarin voorkomende belasting met de belastbaarheid van de werknemer, daarbij tevens rekening houdend met zijn bekwaamheden.
Uit de rapporten van Van Gelder blijkt niet dat er aan onderzoek meer is gedaan dan het geven van een beschrijving van de beschikbare vacatures en het concluderen dat deze functies niet passend zijn. Hiermee is onvoldoende toetsbaar inzichtelijk gemaakt dat er geen mogelijkheden waren in het 1e spoor, aldus De Valk .
7.5
De rechtbank onderschrijft de weergave van De Valk van de vereisten van het onderzoek naar herplaatsingsmogelijkheden in het 1e spoor. Het beschreven onderzoek door Van Gelder in zowel zijn rapport van 31 augustus 2016 als 4 april 2017 voldoet naar het oordeel van de rechtbank niet aan deze vereisten. Van Gelder heeft slechts de vacatures op twee bepaalde data weergegeven. Een onderzoek naar alle bij eiseres voorkomende functies op en onder het niveau van ex-werknemer ontbreekt. Een beoordeling van de geschiktheid van deze functies heeft kennelijk niet plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat hiermee niet inzichtelijk is gemaakt of een passende werkhervatting bij eiseres tot de mogelijkheden behoort. Dat in het eerste en tweede ziektejaar van ex-werknemer bij eiseres sprake was van een reorganisatie doet daar niet aan af. De Werkwijzer Poortwachter wijst er op dat zelfs in een situatie van inkrimping of reorganisatie de werkgever actief zal moeten zoeken naar de mogelijkheden om een werknemer met functionele beperkingen toch aan het werk te houden. Ook tijdelijke dienstverbanden van anderen of arbeidsplaatsen die door uitzendkrachten worden bezet dienen bij de inventarisatie van de herplaatsingsmogelijkheden van de werknemer te worden betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met zijn beoordeling gehandeld conform de Regeling beleidsregels beoordelingskader poortwachter (de beleidsregels) waarin een inhoudelijk kader is neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. In de uitspraken van 28 oktober 2009 en 18 november 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK1570 en ECLI:NL:CRVB:2009:BK3717) heeft de CRvB dit beleid als niet onredelijk beoordeeld. De beroepsgrond slaagt niet.
7.6
Ook het standpunt van eiseres dat er sprake was van een deugdelijke grond volgt de rechtbank niet. De Valk beschrijft in zijn rapportage inderdaad dat het opstarten van spoor 2 een adequate stap is geweest in de re-integratie en dat wat betreft spoor 2 eiseres niet wordt verweten. Echter, zoals arbeidsdeskundige bezwaar en beroep V. Fransçoise in haar rapport in beroep van 2 augustus 2018 beschrijft, is een werkgever verplicht om spoor 2 in te zetten als spoor 1 geen mogelijkheden biedt. Dit dient te gebeuren binnen zes weken na de eerstejaars-evaluatie. Het staat een werkgever vrij om spoor 2 eerder in te zetten. De goedkeuring van de vroegtijdige inzet van spoor 2 door De Valk staat niet gelijk aan het akkoord verklaren van het onderzoek binnen spoor 1. Onderzoeken binnen spoor 1 en spoor 2 worden nergens in de Werkwijzer Poortwachter als elkaar uitsluitende acties beschreven. De rechtbank kan dit volgen. Daarbij wordt er tevens op gewezen dat, als men uitgaat van marginale mogelijkheden, zoals eiseres in onderhavige zaak lijkt te doen, in de Werkwijzer Poortwachter van de werkgever wordt verwacht dat deze zich in spant om te bekijken of de geringe mogelijkheden benut kunnen worden. De focus dient op de mogelijkheden bij de eigen werkgever gericht te zijn, omdat daar meer mogelijkheden zijn voor aanpassing in taken, uren en belasting dan bij een andere werkgever. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat er zonder deugdelijk grond onvoldoende inzichtelijk is gerapporteerd over de herplaatsingsmogelijkheden in spoor 1.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, voorzitter, en mr. drs. R. in `t Veld en mr. N.M. Spelt, leden, in aanwezigheid van mr. T. van Ekris, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.