ECLI:NL:RBMNE:2018:5600

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
UTR 17/4509 en UTR 18/730
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur met betrekking tot een eetcafé

In deze zaak heeft eiser, een particulier, op 30 mei 2017 een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht om informatie te verstrekken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) met betrekking tot een eetcafé. Het college heeft op 23 juni 2017 geantwoord dat de verzochte informatie al openbaar is en kan worden opgevraagd bij het archief vergunningen, waardoor een formeel besluit op basis van de Wob niet nodig was. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door het college niet-ontvankelijk verklaard in een besluit van 25 oktober 2017. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 16 november 2018 uitspraak gedaan. Tijdens de zittingen op 16 februari en 16 maart 2018 is eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 8 juni 2018 het college de gelegenheid gegeven om de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Het college heeft hierop gereageerd met een aanvullende motivering op 16 juli 2018, maar eiser stelde dat hij de gevraagde informatie niet had ontvangen.

De rechtbank oordeelde dat de Wob niet van toepassing is op informatie die al openbaar is en dat de brief van 23 juni 2017 een feitelijke handeling was, geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond voor de zaak met procedurenummer 17/4509, maar gegrond voor de zaak met procedurenummer 18/730, waarbij het bestreden besluit werd vernietigd voor zover het betrekking had op het eetcafé. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 2.004,00. Tevens werd bepaald dat het griffierecht van € 168,- aan eiser moest worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/4509 en UTR 18/730

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: drs. C. van Oosten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Gangabisoensingh).

Procesverloop

Op 30 mei 2017 heeft eiser verweerder verzocht om op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) informatie met betrekking tot [eetcafé] te verstrekken.
Bij brief van 23 juni 2017 heeft verweerder eiser meegedeeld dat de verzochte informatie reeds openbaar is en kan worden opgevraagd bij het archief vergunningen. Een besluit op grond van de Wob is daarom niet vereist en er is geen wettelijke beslistermijn. Voor zover het verzoek ziet op de klachten en meldingen die zijn ingediend bij de politie, heeft verweerder het verzoek ter verdere behandeling doorgestuurd naar de Politie Midden Nederland.
Op 5 juni 2017 heeft eiser verweerder verzocht om op grond van de Wob informatie te verstrekken met betrekking tot bouwaanvragen van (nieuw)bouwprojecten, die ziet op definitieve EPC-berekeningen.
Bij brief van 22 juni 2017 (verzonden 23 juni 2017) heeft verweerder eiser meegedeeld dat de verzochte informatie reeds openbaar is en kan worden opgevraagd bij het archief vergunningen van de afdeling Vergunningen, Toezicht en handhaving (VTH). Een besluit op grond van de Wob is daarom niet vereist en er is geen wettelijke beslistermijn.
Verweerder heeft de bezwaren van eiser tegen de brieven van 22 en 23 juni 2017 in één besluit van 25 oktober 2017 (het bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit van 25 oktober 2017 twee afzonderlijke beroepen ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2018 en op 16 maart 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 8 juni 2018 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak bij brief van 16 juli 2018 een aanvullende motivering ingediend.
Eiser heeft hierop op 7 augustus 2018 een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank in de zaak EPC met procedure nummer 17/4509 het volgende overwogen: “Het voorgaande betekent dat verweerder zich in de zaak EPC terecht op het standpunt heeft gesteld dat de Wob niet van toepassing is op het verzoek om informatie. Verweerder heeft dit in zijn brief van 22 juni 2017 aan eiser kenbaar gemaakt. Deze brief betreft daarmee een feitelijke handeling en is niet een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.” Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder het bezwaar hiertegen van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en het beroep van eiser ongegrond is.
3. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank verder, in de zaak [eetcafé] met procedurenummer 18/730, vastgesteld dat het beroep in die zaak alleen nog ziet op de verstrekking van informatie over klachten en meldingen aan de gemeente over [eetcafé] en op de verstrekking van akoestische gegevens over [eetcafé] . Over de geconstateerde gebreken heeft de rechtbank overwogen dat verweerder nader moet onderzoeken waar de informatie over de meldingen en klachten en de informatie over de akoestische gegevens zich bevinden en overeenkomstig de uitkomst van dat onderzoek handelen of beslissen.
4. Verweerder heeft zich in reactie op de tussenuitspraak in de brief van 16 juli 2018, verzonden 17 juli 2018, blijvend op het standpunt gesteld dat zowel de klachten en meldingen als de akoestische gegevens die zien op [eetcafé] (op het adres [adres] te [woonplaats] ) openbare informatie is. Die informatie is opgenomen in het geautomatiseerde systeem Squit van Vergunningen Toezicht en Handhaving. Verweerder heeft in die brief ook toegezegd de verzochte gegevens aan eiser te doen toekomen.
5. Eiser voert in de zienswijze van 7 augustus 2018 aan dat hij de klachten en meldingen en de akoestische gegevens niet van verweerder heeft ontvangen, waardoor het eiser onmogelijk wordt gemaakt om tijdig te reageren op de bewering van verweerder dat de in het Wob-verzoek verzochte informatie zich inderdaad in het Squit systeem bevindt.
6. De rechtbank overweegt het volgende. Uit de brief van verweerder van 16 juli 2018 volgt - kort weergegeven - dat zowel de klachten en meldingen als de akoestische gegevens over [eetcafé] zijn opgenomen in het geautomatiseerde systeem Squit van Vergunningen, Toezicht en Handhaving en dat eiser die gegevens kan inzien en dat hem afschriften kunnen worden verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat de door eiser verzochte informatie over [eetcafé] openbaar is. De rechtbank is ook van oordeel dat verweerder met deze reactie op de tussenuitspraak het eerder geconstateerde zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek heeft hersteld. Dat verweerder tot op heden de verzochte stukken feitelijk nog niet heeft verstrekt, maakt het oordeel van de rechtbank dat de stukken juridisch openbaar zijn niet anders. Wel verzoekt de rechtbank verweerder met klem om zijn in de brief van 16 juli 2018 gedane toezegging na te komen door de door eiser verzochte stukken zo spoedig mogelijk aan hem te verstrekken.
7. Zoals de rechtbank eerder in de tussenuitspraak heeft overwogen volgt uit vaste rechtspraak van de ABRvS dat de Wob niet van toepassing is op informatie die al openbaar is (gemaakt) en dat informatie die al op grond van de Wob openbaar is gemaakt niet nogmaals op grond van die wet openbaar kan worden gemaakt. Verder volgt uit vaste rechtspraak van de ABRvS dat het verstrekken van informatie die al openbaar is, slechts een feitelijke handeling is die niet op enig rechtsgevolg is gericht en waartegen geen bezwaar of beroep mogelijk is.
8. Het voorgaande betekent dat verweerder zich in de zaak [eetcafé] in de brief van 23 juni 2017 terecht op het standpunt heeft gesteld dat de Wob niet van toepassing is op het verzoek om informatie. Die brief bevat een feitelijke mededeling en de eventuele verstrekking van stukken is een feitelijke handeling. De brief van 23 juni 2017 is daarmee niet een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat verweerder het bezwaar hiertegen van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
9. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep in de zaak [eetcafé] met procedurenummer 18/730 gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit voor zover dat ziet op de zaak [eetcafé] vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak de gebreken heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in de zaak [eetcafé] . Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.004,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, twee keer 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Nu eiser niet inhoudelijk heeft gereageerd op de aanvullende motivering van verweerder, kent de rechtbank geen (0,5) punt toe voor het indienen van een zienswijze na een bestuurlijke lus.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond, voor zover het ziet op de zaak EPC met procedurenummer 17/4509;
  • verklaart het beroep gegrond, voor zover het ziet op de zaak [eetcafé] met procedurenummer 18/730;
  • vernietigt het bestreden besluit voor dat deel dat betrekking heeft op [eetcafé] :
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het in de zaak [eetcafé] betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in de zaak [eetcafé] tot een bedrag van € 2.004,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2018.
griffier
De rechter is niet in de gelegenheid de uitspraak te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.