ECLI:NL:RBMNE:2018:5998

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
UTR 17/4109
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 15 november 2018, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres, die een WIA-uitkering ontvangt, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarin werd medegedeeld dat haar uitkering niet zou wijzigen en zij 80-100% arbeidsongeschikt bleef. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet voldoende was gemotiveerd, met name wat betreft de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had eerder een tussenuitspraak gedaan waarin verweerder werd opgedragen om het gebrek in de motivering te herstellen. Verweerder had in reactie hierop een aanvullende motivering ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat deze nog steeds ontoereikend was. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende inzicht was in de risico's en complicaties van een mogelijke heroperatie van eiseres, die diabetes heeft en last heeft van littekenweefsel. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de termijn pas laat ingaan na afloop van de termijn voor hoger beroep. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de gemeente, die als derde-partij aan het geding had deelgenomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 17/4091 en UTR 17/4109

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres ( [eiseres] )

en

Gemeente Utrecht, te Utrecht, eisers (de gemeente)

(gemachtigde: M.J.A. van den Bogaart),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas).
Als derde-partij heeft aan het geding met zaaknummer UTR 17/4109 deelgenomen:
Gemeente Utrecht, te Utrecht, gemachtigde: M.J.A. van den Bogaart.

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan zowel [eiseres] als de gemeente meegedeeld dat de uitkering die [eiseres] ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet wijzigt. [eiseres] blijft onveranderd 80-100% arbeidsongeschikt bevonden.
Bij besluit van 31 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van zowel [eiseres] als van de gemeente ongegrond verklaard.
Zowel [eiseres] als de gemeente hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het
beroep van [eiseres] is geregistreerd met zaaknummer 17/4109. De gemeente neemt als
derde-partij deel aan dit beroep. Het beroep van de gemeente is geregistreerd met
zaaknummer 17/4091.
Verweerder heeft in beide beroepzaken een verweerschrift ingediend.
[eiseres] heeft toestemming verleend voor het toezenden van de stukken die medische
gegevens bevatten aan de gemeente.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2018 waarbij de zaken gevoegd zijn behandeld. [eiseres] is verschenen, vergezeld door haar zoon. De gemeente heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en medisch adviseur [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 28 juni 2018 (de tussenuitspraak), heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
De gemeente heeft hierop twee schriftelijke zienswijzen (de zienswijzen) gegeven op 10 en 11 september 2018.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen op zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering omdat het oordeel van verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] geen concrete en deugdelijke afweging bevat van de feiten en omstandigheden die bij [eiseres] aan de orde zijn, met name gezien de problemen met het littekenweefsel en de diabetes.
3. Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 13 augustus 2018, met een rapportage van verzekeringsarts bezwaar en beroep [C] van 13 augustus 2018, een aanvullende motivering ingediend. [C] beschrijft dat verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] informatie had opgevraagd bij de behandelend neuroloog maar dat deze geen antwoord heeft gegeven op de specifieke vragen. In plaats daarvan is correspondentie over [eiseres] toegestuurd. In die correspondentie bevindt zich een brief van neurochirurg [D] van 18 juli 2016 waarin heroperatie wordt aangevoerd als behandeloptie met de kanttekening dat een heroperatie in combinatie met diabetes een complicatieprofiel vormt. Volgens [C] was er geen sprake van een contra-indicatie, anders had de neurochirurg dit als zodanig vermeld. Dat betekent dus dat de neurochirurg de situatie van [eiseres] heeft beschouwd met in begrip van de diabetes. [B] heeft de term diabetes niet in zijn rapportage opgenomen maar omdat hij expliciet verwijst naar de door hem opgevraagde informatie van de neuroloog en omdat daarin expliciet de diabetes wordt betrokken, neemt [C] aan dat dit niet aan de aandacht van [B] ontsnapt is.
[C] heeft zich voor zijn rapport gebaseerd op gericht literatuuronderzoek. In het algemeen zijn de resultaten van heroperatie goed, zo’n 60 á 70% kans op succes, al zijn ze minder goed dan de resultaten van de eerste operatie. Het is zeker niet zo dat heroperatie erg risicovol is of niet kansrijk. Herstel/verbetering is allesbehalve uitgesloten. Bij diabetes is wat complicaties betreft rekening te houden met de instelling van de bloedglucose, iets verhoogd risico op infectie en vertraagde genezing van wonden. [C] concludeert dat dit allemaal geen reden is om operatie niet voor te stellen, zoals dus ook de behandelend neurochirurg heeft gemeend.
4. De gemeente stelt zich in haar zienswijzen op het standpunt dat de onderbouwing nog steeds onzorgvuldig is. Er is niet bij neurochirurg [D] nagevraagd wat hij precies bedoeld heeft met de opmerking dat een heroperatie in combinatie met diabetes een complicatieprofiel vormt. Daarnaast wordt aangevoerd dat [C] zich baseert op een literatuurstudie terwijl niet vermeld wordt of deze literatuur ook gebaseerd is op de combinatie met diabetes. Verder is het niet te begrijpen dat er overleg heeft plaatsgevonden met een neuroloog die [eiseres] niet kent en dat niet te verifiëren is welke informatie er is verstrekt. Tot slot verzoekt de gemeente de rechtbank om bij twijfel een neurochirurg als deskundige te benoemen.
5. De rechtbank is van oordeel dat het medisch oordeel over de duurzaamheid met de gegeven aanvulling nog steeds ontoereikend is onderbouwd en niet voldoet aan de vereiste onderbouwing die de Centrale Raad van Beroep in het individuele geval eist. [C] is in zijn rapport in het geheel niet ingegaan op de mogelijke consequenties van het reeds aanwezige littekenweefsel bij [eiseres] . Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van verweerder gelegen om navraag te doen bij de behandelend sector over de mogelijke complicaties van een heroperatie, specifiek toegespitst op de bij [eiseres] aanwezige diabetes en littekenweefsel. Het is de rechtbank nog steeds onvoldoende inzichtelijk wat de risico’s en complicaties van een heroperatie zijn voor [eiseres] , zodat de rechtbank de motivering van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep nog niet kan volgen. Daarnaast mist, zoals overwogen in rechtsoverweging 10 van de tussenuitspraak, een motivering over de verwachting dat verbetering van de belastbaarheid in het eerstkomende jaar kan worden verwacht of dat een andere inschatting gemaakt moet worden.
6. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken en gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aan een ‘kale’ vernietiging geeft de rechtbank geen voorkeur, aangezien hiermee voor geen van de betrokkenen op korte termijn de gewenste duidelijkheid komt. Echter, in dit geval ziet de rechtbank, gelet op het voorgaande, geen aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst van deze procedure nog afhankelijk is van nader onderzoek dat de rechtbank niet zelf kan uitvoeren. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen. Verweerder zal daarom worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak en de tussenuitspraak is overwogen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint te lopen nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door [eiseres] en de gemeente betaalde griffierecht vergoedt.
8.1
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door de gemeente gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.252,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
8.2
De gemeente heeft tevens verzocht om vergoeding van de kosten van door medisch adviseur [A] gedane werkzaamheden. Uit de door de gemeente overlegde factuur van 20 april 2018 blijkt dat deze kosten totaal € 762,- inclusief BTW bedragen. Deze kosten zijn gemaakt voor een rapport dat de gemeente op de zitting had willen overleggen. De rechtbank heeft het stuk vanwege strijd met de goede procesorde niet geaccepteerd. Daarom komen de kosten voor het betreffende rapport niet voor vergoeding in aanmerking.
8.3
Het is de rechtbank niet gebleken dat [eiseres] proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze
uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze
uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan de gemeente te vergoeden;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,- aan de gemeente te
vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van de gemeente tot een bedrag van
€ 1.252,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Ekris, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.