ECLI:NL:RBMNE:2019:2011
Rechtbank Midden-Nederland
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en herplaatsingsplicht in het arbeidsrecht
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 april 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een besloten vennootschap (verzoekster) en een werknemer (verweerder). De verzoekster heeft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst aangevraagd op grond van artikel 7:669 lid 3 sub a juncto artikel 7:671b lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek, omdat de arbeidsplaats van de werknemer om bedrijfseconomische redenen zou zijn komen te vervallen en herplaatsing in een passende functie niet mogelijk zou zijn. De werknemer heeft zich verweerd tegen het verzoek en stelde dat hij feitelijk al was herplaatst in een passende functie.
De procedure begon met een verzoekschrift dat op 27 december 2018 door de griffie was ontvangen. De mondelinge behandeling vond plaats op 5 maart 2019, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het UWV op 2 november 2018 toestemming had geweigerd voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst, maar dat het verzoek tot ontbinding tijdig was ingediend. De kantonrechter heeft vervolgens de herplaatsingsplicht van de werkgever beoordeeld en geconcludeerd dat de werkgever voldoende inspanningen had verricht om de werknemer te herplaatsen, maar dat er geen passende functie beschikbaar was.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de functie van verkoopmedewerker in een ander filiaal van de verzoekster als passend kon worden aangemerkt, maar dat de werknemer deze functie niet had geaccepteerd. De kantonrechter heeft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen met ingang van 1 juni 2019 en bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.