ECLI:NL:RBMNE:2019:2321

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
16/706360-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor diefstal met geweld en roekeloos rijgedrag met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

Op 27 mei 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 20-jarige man, die op 16 juli 2018 samen met een mededader in Amersfoort een gewapende overval heeft gepleegd. Tijdens deze overval bedreigde de verdachte het slachtoffer met een vuurwapen en dwong hem tot afgifte van een scooter, een geldbedrag van 15.000 euro en een bankpas. Na de beroving vluchtten de verdachte en zijn mededader op een motorfiets, waarbij zij roekeloos reden en een verkeersongeval veroorzaakten. Dit resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor een fietser, die frontaal door hen werd aangereden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als medepleger van het verkeersongeval kan worden aangemerkt, ondanks dat hij niet de bestuurder was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast kreeg de verdachte reclasseringstoezicht, een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden, en de verplichting om schadevergoedingen te betalen aan de slachtoffers, in totaal ruim 29.000 euro.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/706360-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 mei 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1999] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
thans gedetineerd te PI Nieuwegein - HvB loc. Nieuwegein.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13 februari en 13 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C.J. Booij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht alsmede van hetgeen mr. X.B. Sijmons, advocaat te Amersfoort, namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 A:
op 16 juli 2018 te Amersfoort, al dan niet tezamen en in vereniging, met (bedreiging
met) geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , een scooter, € 15.000,00 en een
bankpas heeft gestolen van [slachtoffer 1] en/of [bedrijf] B.V;
Cumulatief dan wel alternatief is bovenstaande gedraging ten laste gelegd als afpersing.
Feit 2 primair:
op 16 juli 2018 te Amersfoort al dan niet tezamen en in vereniging, als bestuurder of
medeberijder van een motorrijtuig roekeloos, althans zeer, althans aanmerkelijk, onoplettend
en/of onvoorzichtig heeft gereden en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan hem te
wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor aan [slachtoffer 3] zwaar
lichamelijk letsel werd toegebracht;
Feit 2 subsidiair:
op 16 juli 2018 te Amersfoort al dan niet tezamen en in vereniging, als bestuurder of
medeberijder van een motorrijtuig op zo’n manier over de Albert Schweitzersingel heeft
gereden, dat door zijn gedragingen gevaar werd veroorzaakt en/of het verkeer werd
gehinderd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 A (eerste alternatief) en onder feit 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en baseert zich daarvoor op de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden.
Ten aanzien van het onder feit 1 A ten laste gelegde heeft de officier aangevoerd dat de verdachte ter terechtzitting heeft bekend en dat de verklaring van verdachte wordt ondersteund door de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en door de getuigenverklaringen die zijn afgelegd. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdachte als bijrijder op de scooter heeft gezeten en in vereniging een diefstal met (bedreiging van) geweld heeft gepleegd. Er is sprake van medeplegen nu verdachte (fysiek) geweld heeft gebruikt en mee heeft gedeeld in de buit.
Ten aanzien van het onder feit 2 primair ten laste gelegde heeft de officier aangevoerd dat dit feit bewezen kan worden op basis van de verschillende getuigenverklaringen. Uit deze verklaringen kan onder meer worden afgeleid dat de verdachte en zijn mededader te hard en op de verkeerde weghelft hebben gereden en hiermee aanmerkelijk onvoorzichtig hebben gereden, ten gevolge waarvan zij in botsing zijn gekomen met een fietser.
De officier van justitie zoekt voor de beantwoording van de vraag of sprake is van medeplegen, aansluiting bij de ‘Nijmeegse scooterzaak’ (ECLI:NL:HR:2013:1964 en ECLI:NL:GHSHE:2016:2429). De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vlucht met de scooter en het gevaarlijke rijgedrag dat daaruit voortvloeide, besloten lag in het plan om gezamenlijk de overval te plegen. Beide verdachten hebben welbewust gekozen om op deze wijze te vluchten. De officier van justitie voert tenslotte aan dat het letsel van het slachtoffer kan worden gekwalificeerd al zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 A gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2 acht de raadsman een vergelijking met de ‘Nijmeegse scooterzaak’ niet op zijn plaats. De vraag die volgens hem voorligt is of, en zo ja in hoeverre de verweten gedraging verband houdt met het eerder gepleegde strafbaar feit. Het verschil met de aangehaalde Nijmeegse scooter-zaak is dat het Hof Den Bosch heeft overwogen dat de daders bij het zien van de politie op de vlucht zijn geslagen, terwijl daar in deze zaak geen sprake van is. De raadsman voert aan dat op het moment dat verdachte en de medeverdachte het onder 1 tenlastegelegde feit pleegden, er geen reden was om op de vlucht te slaan, zodat het wegrijden op de scooter geen verband houdt met het initiële feit. Dit maakt dat er geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met als gevolg dat het onder feit 2 ten laste gelegde alleen voor rekening van de bestuurder zou kunnen komen. Als bijrijder van de motorscooter heeft verdachte immers geen invloed gehad op het rijgedrag van de bestuurder.
Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat niet kan worden vastgesteld hoe hard er is gereden. Het dossier bevat daardoor onvoldoende bewijsmiddelen om vast te stellen dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW).
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 A
Verdachte heeft het onder 1 A ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 mei 2019;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, genummerd PL0900-2018205243-1, opgemaakt door [verbalisant 1] , brigadier van politie Eenheid Midden-Nederland, op 16 juli 2018 en gesloten op 17 juli 2018, houdende een verklaring van aangever [slachtoffer 1] (pagina 78 tot en met 83 van het doorgenummerde proces-verbaal nr. PL0900-2018205243);
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, genummerd PL0900-2018205243-22, opgemaakt door [verbalisant 1] , brigadier van politie Eenheid Midden-Nederland, op 16 juli 2018 en gesloten op 19 juli 2018, houdende een verklaring van aangever [slachtoffer 2] (pagina 96 tot en met 98 van het doorgenummerde proces-verbaal nr. PL0900-2018205243).
Feit 1 B
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder 1 B ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Feit 2 primair: bewijsmiddelen [1]
[slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan en heeft het volgende verklaard:
Op 16 juli 2018, omstreeks 14.45 uur fietste ik over de parallelweg van de Albert Schweizersingel te Amersfoort. Ter hoogte ven de Zijderupsvlinder kwamen twee jongens op een scooter mij tegemoet op de parallelweg. Ik zag dat hun snelheid heel hoog was. Ik zag dat zij te hard reden om de bocht te kunnen nemen. Ik zag en voelde dat zij hierop frontaal met mij in botsing kwamen. Ik had direct heel veel pijn. Mijn linkerknie is dik en blauw. Mijn rechterknie ligt helemaal open. Mijn linker heup, bovenbeen en onderbuik zijn heel beurs en stijf. Mijn ribben en de linkerkant zijn helemaal beurs en stijf en door de klap heb ik een wond links onder op mijn hoofd en een hersenschudding. Mijn kaak doet ook pijn en mijn gebit is beschadigd. [2]
Op 16 juli 2018 is onderzoek gedaan naar een verkeersongeval, waarbij betrokken waren, voertuig 1: een Piaggo motorfiets met kenteken [kenteken] (valse kentekenplaat van snorfiets) en voertuig 2: een B-Twin fiets van het slachtoffer [slachtoffer 3] . Het ongeval had plaatsgevonden op de Albert Schweitzersingel ter hoogte van de kruising met de Zijderupsvlinder te Amersfoort. Gezien een op het wegdek aangetroffen kort krasje en de eindpositie van de voertuigen heeft het ongeval aan de, vanuit de rijrichting van verdachte en zijn mededader gezien, linkerzijde van de rijbaan plaatsgevonden. Als gevolg van het ongeval raakten de motorfiets en de fiets van [slachtoffer 3] beschadigd en heeft [slachtoffer 3] letsel opgelopen. Van de situatie ter plaatse zijn foto’s genomen die, samen met een plattegrond, aan het dossier zijn toegevoegd. Daaruit is op te maken dat de weg waarop verdachte en zijn mededader reden vlak voor de kruising met de Zijderupsvlinder vanuit de rijrichting van verdachte en zijn mededader gezien, een bocht naar rechts maakt, waardoor de weg na de bocht niet is te overzien. [3]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft naar aanleiding van bovengenoemd onderzoek het volgende gerelateerd:
De Albert Schweizersingel bestond uit een rijbaan en een parallel rijbaan. Het ongeval had plaatsgevonden op de parallelrijbaan. [4]
Wij zagen dat genoemde weg was opengesteld voor het openbaar verkeer.
Genoemde weg was gelegen binnen de bebouwde kom van Amersfoort. De ter plaatse toegestane maximumsnelheid voor motorvoertuigen bedroeg 50 km/uur. [5]
De motorfiets was voorzien van een gestolen kentekenplaat van een snorfiets. [6]
Gezien de schade aan de voorzijde van voertuig 1: het ontbreken van kappen aan de voorzijde en ter hoogte van het rechterstuurhelft en de schade aan de voorzijde van voertuig 2: de beschadiging van het voorwiel en sporen op de rechterzijde van de voorvork, waren de voertuigen met de beide rechtervoorzijden op elkaar gebotst.
Gezien het korte krasje op het wegdek en de eindpositie van de voertuigen heeft het ongeval – gezien vanuit de rijrichting van voertuig 1 – aan de linkerzijde van de rijbaan plaatsgevonden. Hieruit blijkt dat voertuig 1 in genoemde bocht niet voldoende rechts heeft gehouden. [7]
[getuige] is als getuige gehoord en heeft het volgende verklaard.
Op het moment dat ik reed ter hoogte van de fruithal, zag ik dat er vanaf links twee scooters de Laan naar Emiclaer overstaken naar de Albert Schweitzersingel. Ik zag dat de scooters met een noodgang vlak voor mijn auto voorbij flitsten, waarbij ik merkte dat ik ze op een haar na miste. Ik besloot achter de scooters aan te rijden. Door het roekeloze gedrag was ik bang dat er vroeg of laat iets zou gebeuren als zij zo door zouden rijden. Ik zag dat de bestuurder van de tweede scooter, deze op de grond gooide en bij de eerste bestuurder achterop sprong. Ik zag dat de jongens vervolgens doorreden op de parallelbaan van de Albert Schweitzersingel. Ik reed vervolgens 50 kilometer per uur, maar kon de jongens niet bijhouden. Ze reden met een bloedgang, ik denk wel 70 tot 80 kilometer per uur. [8]
Op 13 mei 2019 heeft verbalisant [verbalisant 1] contact gehad met het slachtoffer [slachtoffer 3] en van haar een e-mail van de behandelend fysiotherapeut ontvangen waarin onder andere staat dat het letsel van het slachtoffer [slachtoffer 3] bestaat uit knieletsel en hoofdletsel. Het slachtoffer is twee maal aan het letsel aan haar knie, ontstaan na de aanrijding op 16 juli 2018, geopereerd. [9] Vorenstaande wordt ondersteund door de verklaring van de orthopedisch chirurg, en hieraan wordt toegevoegd dat er tevens sprake was van een botkneuzing (‘bone bruise dorsolaterale tibiaplateau’). [10]
De verdachte heeft ter terechtzitting van 13 mei 2019 het volgende verklaard:
Nadat mijn mededader en ik de overval hadden gepleegd en het geld uit de buddyseat hadden weggenomen ben ik bij hem achterop de motorscooter gesprongen en reden we weg. We reden harder dan de toegestane snelheid. Vervolgens botsten wij tegen een fietser aan. [11]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank staat voor beantwoording van de vraag of de verdachte een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt in de zin van artikel 6 WVW. Hiertoe dient de rechtbank te beoordelen of het handelen van verdachte is aan te merken als (medeplegen van) roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag.
Voor het vaststellen van de bewezenverklaring van enige schuld in de zin van artikel 6 WVW zijn verschillende factoren, zoals de aard en de ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan van belang.
Uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat verdachte en zijn mededader, nadat zij op straat een diefstal met geweld hebben gepleegd wegrijden via de Albert Schweitzersingel, verdachte op de weggenomen scooter, zijn mededader op een motorfiets. Uit de omstandigheid verdachte en zijn mededader vlak voor de auto van getuige [getuige] voorbijflitsen en ervoor kiezen om vervolgens de – langzamere – weggenomen scooter achter te laten en samen verder te gaan op de motorfiets leidt de rechtbank af dat hen er veel aan gelegen is snel weg te komen. Op de parallelbaan van de Albert Schweitzersingel, ter hoogte van de Zijderupsvlinder komen verdachte en zijn mededader vervolgens frontaal in botsing met een fietser. Verdachte, zijn mededader en de bestuurster van de fiets komen hierbij ten val. De bestuurster van de fiets loopt hierbij letsel op.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de hierboven vermelde bewijsmiddelen is vast te stellen dat verdachte en zijn mededader met een hogere snelheid reden dan, gelet op de situatie ter plaatse, veilig was. Verdachte en zijn mededader hebben, terwijl zij een bocht naar rechts naderden waardoor zij de weg niet konden overzien en daarmee geen zicht hadden op eventueel tegemoetkomend verkeer, met zodanige snelheid gereden dat zij in de bocht onvoldoende rechts hebben kunnen houden en vlak na de bocht op de geheel linkerzijde van de linker weghelft zijn geraakt. Zij hebben hun voertuig niet op tijd tot stilstand kunnen brengen en zijn in botsing gekomen met [slachtoffer 3] , die hen tegemoet kwam.
De rechtbank kwalificeert de gedraging als aanmerkelijk onvoorzichtig handelen. Dit betekent dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Medeplegen
Vervolgens moet worden beoordeeld of verdachte als bijrijder op de motorfiets medepleger is van overtreding van artikel 6 WVW. Daarvoor moet de vraag worden beantwoord of de voor het medeplegen van artikel 6 WVW relevante samenwerking reeds is ontstaan in het kader van het medeplegen van de daarvoor gepleegde diefstal met geweld.
De rechtbank overweegt dat in het voorbereiden en plegen van een ernstig misdrijf als de door verdachten gepleegde diefstal met geweld ligt besloten dat men niet gepakt wil worden en na het plegen van het feit en op de vlucht slaat. Dat daarbij de geldende verkeersvoorschriften zoals de maximum snelheid of de verplichting om zoveel mogelijk rechts te houden niet in acht worden genomen en daardoor gevaarlijke verkeerssituaties kunnen ontstaan ligt voor hand. Voor de verdachten was dit te voorzien.
Hoewel verdachte en zijn mededader anders dan in de aangehaalde Nijmeegse scooterzaak niet op de vlucht zijn geslagen, omdat zij op heterdaad zijn betrapt door de politie, is de rechtbank van oordeel dat het met hoge snelheid en met achterlating van de gestolen langzamere scooter wegrijden van de plaats waar verdachte en zijn mededader samen zojuist een diefstal met geweld hebben gepleegd en een groot geldbedrag hebben buitgemaakt, kan worden gekwalificeerd als vlucht. De diefstal met geweld vond immers plaats op klaarlichte dag, in een woonwijk en werd door meerdere getuigen gezien. Het lag dan ook in de lijn der verwachting dat de politie met grote spoed onderweg was naar de plaats van het misdrijf. Het verkeersgedrag van verdachte en zijn mededader vloeit dan ook voort uit de daarvoor gepleegde diefstal met geweld.
Getoetst aan de overwegingen die door de Hoge Raad zijn gegeven is de rechtbank van oordeel dat de wijze waarop de verdachten met de motorfiets zijn gevlucht als een zó waarschijnlijke mogelijkheid besloten lag in de eerdere nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de diefstal met geweld, dat ook wat betreft het met die vlucht (en het daaruit voortvloeiend gevaarlijk rijgedrag) verband houdend misdrijf van artikel 6 WVW, zo bewust en nauw is samengewerkt, dat van medeplegen van dat misdrijf kan worden gesproken.
Dat bij de voorbereiding van de diefstal met geweld door de verdachten de vlucht met de motorfiets niet zou zijn besproken, staat hier niet aan in de weg. De vlucht met de motorfiets en het gevaarlijk rijgedrag dat daaruit voortvloeide lag al besloten in hun plan om een diefstal met geweld te gaan plegen.
Of de verdachte zich tijdens de vlucht al dan niet heeft kunnen onttrekken aan het gevaarlijk rijgedrag doet niet ter zake. Door met een ander een diefstal met geweld te plegen heeft hij zich ook verbonden aan hetgeen in de voorbereidingen en in de uitvoering van dat plan, besloten lag, te weten een eventuele vlucht. Overigens is uit het onderzoek juist het tegenovergestelde gebleken. Verdachte reed aanvankelijk na het plegen van de diefstal weg op de gestolen scooter, maar is hiervan afgesprongen en is vervolgens juist achterop gesprongen op de snellere motorfiets van de mededader.
Letsel [slachtoffer 3]
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, kunnen als
algemene gezichtspunten in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en de aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Gelet op de aard en ernst van het letsel van het slachtoffer, alsmede de gevolgen ervan, zoals beschreven in de verklaring van de neuroloog en de fysiotherapeut, merkt de rechtbank het letsel van het slachtoffer als zwaar lichamelijk letsel aan. Het slachtoffer heeft gebitsschade, knieletsel, botkneuzingen en hoofdletsel opgelopen en is twee maal aan het letsel aan haar knie geopereerd. Het is onzeker of het slachtoffer in de toekomst nogmaals moet worden geopereerd. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het letsel dient te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 WVW juncto artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht.
Conclusie
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, alsmede hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte, kan worden aangemerkt als medepleger van het feit waarbij hij en zijn mededader met een te hoge snelheid hebben gereden, onvoldoende rechts hebben gehouden, uit de bocht zijn gevlogen en hun motorfiets niet op tijd tot stilstand hebben gebracht, waarmee zij aanmerkelijk onvoorzichtig verkeersgedrag hebben vertoond, waardoor een aan hun schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Ten gevolge hiervan heeft [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop de verdachten met de motorfiets zijn gevlucht een zo waarschijnlijke gevolg was van de eerdere nauwe en bewuste samenwerking met het oog op de voorgenomen diefstal met geweld, dat ook wat betreft het met die vlucht en het daaruit voortvloeiende rijgedrag, verband houdt met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Er is zo bewust en nauw samengewerkt tussen de verdachte en zijn mededader dat van dat misdrijf kan worden gesproken. De rechtbank komt derhalve tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
(feit 1A)
op 16 juli 2018 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een scooter (merk Vespa kleur oranje) van [slachtoffer 1] en een hoeveelheid geld (15.500 euro) en een bankpas, toebehorende aan [bedrijf] BV, in elk geval aan een ander dan aan verdachte of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij en/of zijn mededader
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op [slachtoffer 1] en getoond aan die [slachtoffer 2] en
- meermalen tegen die op bovengenoemde scooter rijdende [slachtoffer 1] heeft gezegd: "stoppen, stoppen of ik schiet" en "geld of ik schiet" en
- die [slachtoffer 1] met dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend
voorwerp op diens hoofd heeft geslagen;
(feit 2 primair)
op 16 juli 2018 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een ander, als verkeersdeelnemer, namelijk als
medeberijder van een motorrijtuig (motorfiets, Piaggio Skipper 125 RST), daarmee aanmerkelijk onvoorzichtig, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader bezig waren met het wegvluchten van de plaats delict en het veiligstellen van de buit van een door hun gepleegde diefstal met geweld en terwijl die motorfiets was voorzien van een gestolen kentekenplaat behorende bij een snorfiets, heeft gereden over, de parallelbaan van de Albert Schweitzersingel, met een hogere dan de veilige snelheid gelet op de in die weg gelegen, gezien de rijrichting van dat motorrijtuig, bocht naar rechts, in elk geval met een zodanig snelheid dat hij, verdachte en zijn mededader niet in staat waren om dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte en zijn mededader, die weg konden overzien en waarover deze vrij was en in voornoemde bocht niet zoveel mogelijk rechts hebben gehouden, en vervolgens met dat motorrijtuig zijn gebotst en in aanrijding zijn gekomen met een hun op die weg tegemoetkomende fietsster, zijnde [slachtoffer 3] en aldus zich zodanig hebben/heeft gedragen dat een aan hem en zijn, verdachtes mededader schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander, te weten voornoemde [slachtoffer 3] , zwaar lichamelijk letsel te weten gebitsbeschadiging en knieletsel (beschadigingen aan binnen- en buitenmeniscus, scheuring van voorste kruisband en letsel aan binnenste knieband) en botkneuzingen en hoofdletsel althans zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 A:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Feit 2 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met als (bijzondere) voorwaarden: meldplicht, Cova-training, een contactverbod met de slachtoffers (dhr. [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ), een contactverbod met de medeverdachte, een locatiegebod inclusief elektronische controle, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding;
- een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 24 maanden.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de straf verzocht aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten voor een straatroof.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, samen met zijn mededader, schuldig gemaakt aan het plegen van een ernstige diefstal met geweld en een overtreding van artikel 6 WVW.
Verdachte heeft op 16 juli 2018 het slachtoffer [slachtoffer 1] op grove wijze bedreigd en geslagen met een vuurwapen om hem zo van een groot geldbedrag te kunnen beroven. Bij dit delict was ook de veertienjarige zoon van het slachtoffer aanwezig.
De gevolgen van dergelijke overvallen zijn over het algemeen zeer traumatiserend voor de slachtoffers. De impact op hun gewone leven en gevoel van veiligheid is groot. Dit blijkt ook uit de ingebrachte vorderingen van de benadeelde partijen. Op geen enkele wijze heeft verdachte zich bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers. Dat deze gevolgen, ook op de langere termijn, ernstig kunnen zijn heeft verdachte ook op voorhand kunnen beseffen. De rechtbank houdt er eveneens rekening mee dat de feiten zijn gepleegd in een woonwijk waarbij veel burgers getuige zijn geweest. De gebeurtenissen waren voor omstanders dusdanig heftig dat sommigen van hen aangeven dat zij behoefte hebben aan slachtofferhulp. Verdachte heeft zich hierdoor niet laten weerhouden. Hij heeft, enkel om financieel gewin, om zijn schulden af te lossen, en om zich naar de mededader stoer voor te doen, de slachtoffers ernstige en aanzienlijke schade berokkend. Deze feiten rekent de rechtbank verdachte ernstig aan.
Terwijl verdachte en zijn mededader wegvluchtten van de plaats van de diefstal met geweld, vond er een frontale botsing plaats tussen de verdachte en zijn mededader op de motorfiets en het slachtoffer [slachtoffer 3] . Onderzoek wijst uit dat de verdachte en zijn mededader met hoge snelheid reden en onvoldoende rechts hebben gehouden waarna zij met het slachtoffer zijn gebotst. Het slachtoffer [slachtoffer 3] heeft hierbij ernstig letsel opgelopen. Ook dit feit rekent de rechtbank de verdachte ernstig aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 1 april 2019. Hieruit volgt dat verdachte in 2017 is veroordeeld tot een taakstraf van 70 uren, waarvan 35 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, voor een zware mishandeling en meerdere Wegenverkeerswet-feiten.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een advies van Reclassering Nederland van 8 mei 2019, opgemaakt door R. de Mul en M. Doeser. De reclassering ziet de
copingsmechanismenvan verdachte, de beïnvloedbaarheid en de financiële situatie als direct delictgerelateerde criminogene factoren. Verder zijn er zorgen over de criminele contacten en de (afwezigheid van) dagbesteding. De reclassering acht het wenselijk om een reclasseringstraject op te starten in verband met het hoge recidiverisico en de aanwezige responsiviteit. De reclassering schat in dat verdachte kan profiteren van interventies gericht op het vergroten van de copingvaardigheden en het verminderen van de beïnvloedbaarheid. Daarnaast zou het risico op recidive kunnen afnemen door de dagindeling van verdachte te structuren, hem te begeleiden bij het behalen van diploma's of verkrijgen van werk en hem te ondersteunen in zijn financiële problemen.
Strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten opgesteld. De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf voor het bewezen verklaarde feit gekeken naar deze oriëntatiepunten.
In de oriëntatiepunten is echter geen oriëntatiepunt opgenomen dat ziet op het overvallen van personen die de week- of dagomzet van een winkel of bedrijf vervoeren.
De rechtbank zal geen aansluiting zoeken bij het oriëntatiepunt voor een straatroof, zoals door de raadsman bepleit. Immers hebben verdachte en zijn mededader doelbewust een slachtoffer beroofd, waarvan zij wisten dat hij uit hoofde van zijn functie veel geld bij zich had. De rechtbank acht ook de mate van het gebruik van geweld, de planmatigheid en de bedreiging met het vuurwapen strafverzwarend. De rechtbank is daarom van oordeel dat bij de oriëntatiepunten voor een overval op een geldtransport meer voor de hand ligt.
Hoewel de bewezen verklaarde feiten en dan met name het onder 1 bewezenverklaarde feit, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigen, ziet de rechtbank gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte, zijn proceshouding en het belang dat de maatschappij heeft bij een succesvolle resocialisatie van verdachte aanleiding om daarvan enigszins af te wijken door aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. De rechtbank zal aan deze voorwaardelijke straf na te noemen bijzondere voorwaarden verbinden. De rechtbank beoogt hiermee de maatschappij te beschermen en verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Gelet op het verkeersgedrag van verdachte acht de rechtbank eveneens een ontzegging van de rijbevoegdheid op zijn plaats, zij het van kortere duur dan door de officier van justitie geëist.
De rechtbank is van oordeel dat een proeftijd van twee jaar volstaat. Dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden acht de rechtbank gezien de omvang van het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf niet opportuun.

9.BENADEELDE PARTIJ

9.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 64.794,20. Dit bedrag bestaat uit € 54.794,20 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 A en feit 2 ten laste gelegde feit. Voorts vordert de benadeelde partij een bedrag van € 1815,00 voor het rapport van Expertise bureau Laumen met betrekking tot de inkomstenderving en veroordeling van verdachte in de proceskosten van (2,5 x € 1.074,00) = € 2.685,00
9.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering geheel toewijsbaar met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
9.1.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de inkomstenderving stelt de raadsman zich op het standpunt dat een bedrag aan toekomstige schade is gevorderd. Hij verzoekt dit gedeelte niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van de misgelopen bonus voert de raadsman aan dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Er staat niet op papier aan welke voorwaarden moet worden voldaan om deze bonus te ontvangen. Uit de stukken blijkt ook niet dat er in 2018 geen bonus is ontvangen. De raadsman verzoek ook dit deel van de vordering niet ontvankelijk te verklaring.
Ten aanzien van de medische kosten stelt de raadsman zich op het standpunt dat er geen causaal verband is tussen de klap op het hoofd en het losraken van de kronen, zodat de tandartskosten niet voor toewijzing vatbaar zijn.
Ten aanzien van de immateriële schade stelt de raadsman zich op het standpunt dat deze vordering niet aansluit bij wat doorgaans in soortgelijke zaken wordt toegewezen.
9.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 A en feit 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Materiele schade
De rechtbank is van oordeel dat de volgende materiële posten voor vergoeding in aanmerking komen:
- Medische (tandarts-)kosten: € 3.566,00
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat deze kosten rechtstreeks het gevolg zijn van het door verdachte gepleegde feit. Daarnaast zijn de kosten voldoende onderbouwd door de medische stukken bij het verzoek tot schadevergoeding.
- Reparatiekosten scooter: € 2.031,60
De rechtbank is van oordeel dat deze kosten voldoende zijn onderbouwd met de bij het verzoek tot schadevergoeding gevoegde offerte van de reparatiekosten.
- T-shirt: € 150,00
De benadeelde partij heeft een vergoeding van € 180,- gevraagd voor het onbruikbaar worden van het T-shirt dat hij op de dag van het delict droeg. De benadeelde partij heeft een bon bijgevoegd waaruit blijkt dat het T-shirt in februari 2018 is aangeschaft voor € 180,00. Omdat het T-shirt niet meer geheel nieuw was zal de rechtbank rekening houden met een beperkte afschrijving en een bedrag van € 150,00 als dagwaarde toewijzen.
Totaal: € 5.747,60
Overige materiële schade
De rechtbank overweegt dat blijkens de toelichting bij de vordering de bril van de benadeelde partij kennelijk hersteld is, maar dat daarvan geen factuur is overlegd. De rechtbank zal benadeelde partij voor dit bedrag niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de behandeling van de gevorderde vergoeding wegens inkomstenderving een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in deze vordering en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. De rechtbank overweegt daartoe dat het (betwiste) omvangrijke posten betreft waarvan niet zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld of deze voor toewijzing vatbaar zijn. Het strafgeding leent zich er niet voor om beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid te stellen naar voren te brengen hetgeen zij ter staving onderscheidenlijk tot verweer tegen deze onderdelen van de vordering kunnen aanvoeren en voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren. De rechtbank is van oordeel dat dit in dit geval meebrengt dat ook de vordering met betrekking tot het rapport van Expertise bureau Laumen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Immateriële schade
Artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien deze ten gevolge van het strafbare feit schade heeft opgelopen. Bij de begroting van de vergoeding van deze schade dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden, waaronder de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegekend.
Blijkens de door de benadeelde partij ingebrachte (medische) stukken lijdt de benadeelde partij als gevolg van het ten laste gelegde aan een post traumatische stressstoornis. Het delict heeft een enorme impact gehad. De benadeelde partij staat onder behandeling van een psychologe en heeft EMDR-therapie gevolgd. Deze therapie heeft onvoldoende resultaat opgeleverd waardoor hij zal worden doorverwezen naar een gespecialiseerde instelling voor verdere behandeling. Daarnaast staat de benadeelde partij onder behandeling voor letsel aan zijn gebit, ten gevolge van het delict. De benadeelde partij kan op dit moment niet werken en er is op dit moment nog geen sprake van een medische eindtoestand.
Gelet op de concrete onderbouwing van de vordering en bij gebrek aan een voldoende gemotiveerde betwisting van die omstandigheden en van de gevorderde bedragen zijdens de verdachte, leent de vordering zich naar maatstaven van billijkheid voor toewijzing tot het bedrag van € 5.000,00.
Conclusie
De rechtbank zal, gelet op het vorenstaande, de vordering tot het bedrag van € 10.747,60 aan materiële en immateriële schade toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 juli 2018 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zoekt daarvoor aansluiting bij het
Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven.Voor het opstellen van de vordering zal 1 punt worden toegekend en voor het bijwonen van de inhoudelijke zitting 0,5 punt, nu de raadsman van de benadeelde partij die zitting ook ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft bijgewoond. De rechtbank ziet geen aanleiding een vergoeding toe te kennen voor het bijwonen van de pro-forma zitting, nu de vordering van de benadeelde partij daar niet aan de orde is geweest. Samenvattend komt voor toewijzing in aanmerking 1,5 punten tegen tarief II, ten bedrage van € 543,00 per punt, derhalve een bedrag van € 814,50 ten behoeve van kosten van rechtsbijstand.
De schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 10.747,60 , te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 juli 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 88 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Hoofdelijkheid
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
9.2
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 7.500,00 aan immateriële schade alsmede een bedrag van € 1.152,50 aan proceskosten, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde feit.
9.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering geheel toewijsbaar met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
9.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de gevorderde immateriële schade hoog is gelet op wat doorgaans in soortgelijke zaken wordt toegewezen.
9.2.3
het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 A bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Blijkens de door de benadeelde partij ingebrachte stukken heeft hij als gevolg van het ten laste gelegde last van traumatische klachten als angsten, herbelevingen, prikkelbaarheid en boosheid. Het delict heeft een enorme impact op het slachtoffer gehad. Er is sprake van een zeer kwetsbaar en jong slachtoffer. Er is een start gemaakt met EMDR-therapie maar dit zorgde voor onvoldoende verbetering. De benadeelde partij is doorverwezen voor specialistische hulp.
Gelet op de concrete onderbouwing van de vordering en bij gebrek aan een voldoende gemotiveerde betwisting van die omstandigheden en van de gevorderde bedragen zijdens de verdachte, leent de vordering zich naar maatstaven van billijkheid voor toewijzing tot het bedrag van € 3.500,00.
Conclusie
De rechtbank zal, gelet op het vorenstaande, de vordering tot het bedrag van € 3.500,00 aan immateriële schade toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 juli 2018 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. De rechtbank zoekt daarvoor aansluiting bij het
Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven.Voor het opstellen van de vordering zal 1 punt worden toegekend en voor het bijwonen van de inhoudelijke zitting 0,5 punt, nu de raadsman van de benadeelde partij die zitting ook ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft bijgewoond. De rechtbank ziet geen aanleiding een vergoeding toe te kennen voor het bijwonen van de pro-forma zitting, nu de vordering van de benadeelde partij daar niet aan de orde is geweest. Samenvattend komt voor toewijzing in aanmerking 1,5 punten tegen tarief I, ten bedrage van € 461,00 per punt, derhalve een bedrag van € 691,50 ten behoeve van kosten van rechtsbijstand.
De schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 juli 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 45 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Hoofdelijkheid
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
9.3
De vordering van de benadeelde partij [bedrijf] B.V.
[bedrijf] B.V. heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 17.000,00. Bij email van haar boekhouder heeft de benadeelde partij verklaard dat haar vordering met € 2.000,00 kan worden verminderd nu dat bedrag zag op schade die niet door haar maar door [slachtoffer 1] is geleden. Het bedrag van € 15.000,00 bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 A ten laste gelegde feit.
9.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering geheel toewijsbaar met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
9.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering niet betwist
9.3.3
het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 A bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het na te melden bedrag. De rechtbank houdt het ervoor dat [bedrijf] BV de eigenaar van het weggenomen geldbedrag was. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Gelet op de concrete onderbouwing van de vordering en bij gebrek aan een voldoende gemotiveerde betwisting van die omstandigheden en van de gevorderde bedragen zijdens de verdachte, leent de vordering zich naar maatstaven van billijkheid voor toewijzing tot het bedrag van € 15.000,00.
De rechtbank zal, gelet op het vorenstaande, de vordering tot het bedrag van € 15.000,00 aan materiële schade toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 juli 2018 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De rechtbank ziet geen aanleiding de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 312 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 6, 175 van de Wegenverkeerswet,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 B ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 A ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor onder rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder feit 2 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor onder rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
- Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
10 maandenniet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
- Stelt daarbij een
proeftijd van twee jarenvast;
- Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, behoudens voor zover dit contact plaatsvindt tijdens een eventueel door slachtoffers gewenst gesprek onder leiding van een mediator of andere deskundige;
* op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* waarbij verdachte zich gedurende de proeftijd onder elektronisch toezicht zal stellen indien de reclassering dit nodig acht, ter nakoming van hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden;
* dat veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
* dat veroordeelde meewerkt aan het verkrijgen en behouden van een dagbesteding in de vorm van scholing en/of (vrijwilligers-)werk, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de
voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
-
ontzegt verdachte ter zake van het onder feit 2 bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 10.747,60, bestaande uit € 5.747,60 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 814,50;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
  • € 10.747,60 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 88 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 3.500,00, bestaande uit immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 691,50;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat
  • € 3.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 45 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Benadeelde partij [bedrijf] B.V.
  • wijst de vordering van [bedrijf] B.V. toe tot een bedrag van € 15.000,00, bestaande uit materiële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [bedrijf] B.V. van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E. Spruit, voorzitter, mrs. O.P. van Tricht en E.W.A. Vonk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 mei 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
1A.
hij op of omstreeks 16 juli 2018 te Amersfoort, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een scooter (merk Vespa kleur oranje) en/of een hoeveelheid geld ( 15.500
euro) en/of een bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [bedrijf] B.V., in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd
voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging
met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of
om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en / of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij
het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke
bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij en/of zijn mededader
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben/heeft
gericht op, althans getoond aan, die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2]
en/of
- ( meermalen) tegen die op bovengenoemde scooter rijdende [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] hebben/heeft gezegd: " stoppen, stoppen of ik schiet" en/of
"geld of ik schiet" en/of
- die [slachtoffer 2] op/tegen diens hoofd heben/heeft geslagen en/of gestompt
en/of
- die [slachtoffer 1] met dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend
voorwerp op/tegen diens hoofd heeft geslagen;
1B.
hij op of omstreeks 16 juli 2018 te Amersfoort, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft
gedwongen tot de afgifte van een scooter (merk Vespa, kleur Oranje) en/of een
hoeveelheid geld (15.500 euro) en/of een bankpas, in elk geval van enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn
mededader(s), welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat hij en/of zijn mededader
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben/heeft
gericht op, althans getoond aan, die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2]
en/of
- ( meermalen) tegen die op bovengenoemde scooter rijdende [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] hebben/heeft gezegd: " stoppen, stoppen of ik schiet" en/of
"geld of ik schiet" en/of
- die [slachtoffer 2] op/tegen diens hoofd heben/heeft geslagen en/of gestompt
en/of
- die [slachtoffer 1] met dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend
voorwerp op/tegen diens hoofd heeft geslagen;
2.
Primair
hij op of omstreeks 16 juli 2018 te Amersfoort, tezamen en in vereniging, met een ander of anderen, althans alleen, als verkeersdeelnemer(s), namelijk als bestuurder en/of medeberijder van een motorrijtuig (motorfiets, Piaggio Skipper 125 RST), daarmede roekeloos, althans zeer, althans aanmerkelijk, onoplettend en/of onvoorzichtig terwijl hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes, mededader bezig waren/was met het wegvluchten van de plaats delict en/of het veiligstellen van de buit van een door hun/hem gepleegde diefstal met geweld en/of afpersing en/of terwijl die motorfiets was voorzien van een gestolen kentekenplaat behorende
bij een snorfiets, met dat motorrijtuig hebben/heeft gereden over, de (parallelbaan van) de
Albert Schweitzersingel, met hoge, althans een hogere snelheid dan de ter plaatste geldende maxmium snelheid van 30 kilometer per uur en/of een hogere dan de veilige snelheid
gelet op de in die weg gelegen, gezien de rijrichting van dat motorrijtuig gelegen bocht naar rechts, in elk geval met een zodanig snelheid dat hij, verdachte en/of zijn mededader niet in staat waren/was om dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte en/of zijn mededader die weg kond(en) overzien en waarover deze vrij was
en/of in voornoemde bocht aan de linkerzijde van die weg hebben/heeft gereden, althans niet
zoveel mogelijk rechts hebben/heeft gehouden,
en/of (vervolgens) met dat motorrijtuig zijn/is gebotst en/of in aanrijding
zijn/is gekomen met een hun/hem op die weg tegemoetkomende fietster, zijnde
[slachtoffer 3]
en aldus zich zodanig hebben/heeft gedragen dat een aan hem en/of zijn,
verdachtes mededader schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
waardoor een ander, te weten voornoemde [slachtoffer 3] , zwaar lichamelijk
letsel (te weten gebitsbeschadiging), en/of knie(band)letsel (beschadigingen aan binnen- en buitenmeniscus, (af)scheuring van voorste kruisband en/of letsel aan binnenste knieband) en/of botkneuzingen en/of hoofdletsel (hersenkneuzing) en/of psychotrauma (PTSS), althans zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
Subsidiair
hij op of omstreeks 16 juli 2018 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, als verkeersdeelnemer(s), namelijk als
berijder en/of medeberijder van een motorrijtuig (motorfiets, Piaggio Skipper
125 RST), over de weg, te weten de (parallelbaan van de ) Albert
Schweitzersingel, hebben/heeft gereden
met een hogere snelheid dan de ter plaatste geldende maxmium snelheid van 30
kilometer per uur en/of (daarbij), in strijd met het gestelde in artikel 19
van het Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990,
hun/zijn snelheid niet zodanig heeft/hebben geregeld dat hij, verdachte, en/of
zijn, verdachtes, mededader in staat was/waren voormeld motorrijtuig
(motorfiets) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij,
verdachte, en/of zijn, verdachtes, mededader, die weg, kon/konden overzien en
waarover deze vrij was
en/of
en, in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en
verkeertekens, niet zoveel mogelijk rechts hebben/heeft gehouden,
en/of
(vervolgens) met voormeld motorrijtuig zijn/ is gebotst tegen en/of in
aanrijding gekomen met een hun/hem tegemoetkomende fietster, zijnde [slachtoffer 3]
door welke gedraging(en) van verdachte en/of zijn mededader, op die weg,
(parallelbaan van de) Albert Schweitzersingel, gevaar werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 17 juli 2018 en 15 november 2018, genummerd PL0900-2018205368, opgemaakt door politie Midden-Nederland, deels ongenummerd aangeleverd. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte, pagina 241 en 242
3.Proces-verbaal en fotomap VerkeersOngevalsAnalyse, pagina 256
4.Proces-verbaal en fotomap VerkeersOngevalsAnalyse, pagina 260
5.Proces-verbaal en fotomap VerkeersOngevalsAnalyse, pagina 262
6.Proces-verbaal en fotomap VerkeersOngevalsAnalyse, pagina 268
7.Proces-verbaal en fotomap VerkeersOngevalsAnalyse, pagina 278
8.Proces-verbaal van getuige [getuige] , pagina 139 en 140
9.Een geschrift, houdende medische informatie met bijlagen betreffende [slachtoffer 3] van 13 mei 2019, opgemaakt door therapeut [A] .
10.Een geschrift, houdende een medische verklaring betreffende [slachtoffer 3] van 3 augustus 2018, opgemaakt door orthopedisch chirurg [B] .
11.De verklaring van verdachte ter terechtzitting 13 mei 2019.