4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 A
Verdachte heeft het onder 1 A ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 mei 2019;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, genummerd PL0900-2018205243-1, opgemaakt door [verbalisant 1] , brigadier van politie Eenheid Midden-Nederland, op 16 juli 2018 en gesloten op 17 juli 2018, houdende een verklaring van aangever [slachtoffer 1] (pagina 78 tot en met 83 van het doorgenummerde proces-verbaal nr. PL0900-2018205243);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, genummerd PL0900-2018205243-22, opgemaakt door [verbalisant 1] , brigadier van politie Eenheid Midden-Nederland, op 16 juli 2018 en gesloten op 19 juli 2018, houdende een verklaring van aangever [slachtoffer 2] (pagina 96 tot en met 98 van het doorgenummerde proces-verbaal nr. PL0900-2018205243).
Feit 1 B
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder 1 B ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Feit 2 primair: bewijsmiddelen
[slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan en heeft het volgende verklaard:
Op 16 juli 2018, omstreeks 14.45 uur fietste ik over de parallelweg van de Albert Schweizersingel te Amersfoort. Ter hoogte ven de Zijderupsvlinder kwamen twee jongens op een scooter mij tegemoet op de parallelweg. Ik zag dat hun snelheid heel hoog was. Ik zag dat zij te hard reden om de bocht te kunnen nemen. Ik zag en voelde dat zij hierop frontaal met mij in botsing kwamen. Ik had direct heel veel pijn. Mijn linkerknie is dik en blauw. Mijn rechterknie ligt helemaal open. Mijn linker heup, bovenbeen en onderbuik zijn heel beurs en stijf. Mijn ribben en de linkerkant zijn helemaal beurs en stijf en door de klap heb ik een wond links onder op mijn hoofd en een hersenschudding. Mijn kaak doet ook pijn en mijn gebit is beschadigd.
Op 16 juli 2018 is onderzoek gedaan naar een verkeersongeval, waarbij betrokken waren, voertuig 1: een Piaggo motorfiets met kenteken [kenteken] (valse kentekenplaat van snorfiets) en voertuig 2: een B-Twin fiets van het slachtoffer [slachtoffer 3] . Het ongeval had plaatsgevonden op de Albert Schweitzersingel ter hoogte van de kruising met de Zijderupsvlinder te Amersfoort. Gezien een op het wegdek aangetroffen kort krasje en de eindpositie van de voertuigen heeft het ongeval aan de, vanuit de rijrichting van verdachte en zijn mededader gezien, linkerzijde van de rijbaan plaatsgevonden. Als gevolg van het ongeval raakten de motorfiets en de fiets van [slachtoffer 3] beschadigd en heeft [slachtoffer 3] letsel opgelopen. Van de situatie ter plaatse zijn foto’s genomen die, samen met een plattegrond, aan het dossier zijn toegevoegd. Daaruit is op te maken dat de weg waarop verdachte en zijn mededader reden vlak voor de kruising met de Zijderupsvlinder vanuit de rijrichting van verdachte en zijn mededader gezien, een bocht naar rechts maakt, waardoor de weg na de bocht niet is te overzien.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft naar aanleiding van bovengenoemd onderzoek het volgende gerelateerd:
De Albert Schweizersingel bestond uit een rijbaan en een parallel rijbaan. Het ongeval had plaatsgevonden op de parallelrijbaan.
Wij zagen dat genoemde weg was opengesteld voor het openbaar verkeer.
Genoemde weg was gelegen binnen de bebouwde kom van Amersfoort. De ter plaatse toegestane maximumsnelheid voor motorvoertuigen bedroeg 50 km/uur.
De motorfiets was voorzien van een gestolen kentekenplaat van een snorfiets.
Gezien de schade aan de voorzijde van voertuig 1: het ontbreken van kappen aan de voorzijde en ter hoogte van het rechterstuurhelft en de schade aan de voorzijde van voertuig 2: de beschadiging van het voorwiel en sporen op de rechterzijde van de voorvork, waren de voertuigen met de beide rechtervoorzijden op elkaar gebotst.
Gezien het korte krasje op het wegdek en de eindpositie van de voertuigen heeft het ongeval – gezien vanuit de rijrichting van voertuig 1 – aan de linkerzijde van de rijbaan plaatsgevonden. Hieruit blijkt dat voertuig 1 in genoemde bocht niet voldoende rechts heeft gehouden.
[getuige] is als getuige gehoord en heeft het volgende verklaard.
Op het moment dat ik reed ter hoogte van de fruithal, zag ik dat er vanaf links twee scooters de Laan naar Emiclaer overstaken naar de Albert Schweitzersingel. Ik zag dat de scooters met een noodgang vlak voor mijn auto voorbij flitsten, waarbij ik merkte dat ik ze op een haar na miste. Ik besloot achter de scooters aan te rijden. Door het roekeloze gedrag was ik bang dat er vroeg of laat iets zou gebeuren als zij zo door zouden rijden. Ik zag dat de bestuurder van de tweede scooter, deze op de grond gooide en bij de eerste bestuurder achterop sprong. Ik zag dat de jongens vervolgens doorreden op de parallelbaan van de Albert Schweitzersingel. Ik reed vervolgens 50 kilometer per uur, maar kon de jongens niet bijhouden. Ze reden met een bloedgang, ik denk wel 70 tot 80 kilometer per uur.
Op 13 mei 2019 heeft verbalisant [verbalisant 1] contact gehad met het slachtoffer [slachtoffer 3] en van haar een e-mail van de behandelend fysiotherapeut ontvangen waarin onder andere staat dat het letsel van het slachtoffer [slachtoffer 3] bestaat uit knieletsel en hoofdletsel. Het slachtoffer is twee maal aan het letsel aan haar knie, ontstaan na de aanrijding op 16 juli 2018, geopereerd.Vorenstaande wordt ondersteund door de verklaring van de orthopedisch chirurg, en hieraan wordt toegevoegd dat er tevens sprake was van een botkneuzing (‘bone bruise dorsolaterale tibiaplateau’).
De verdachte heeft ter terechtzitting van 13 mei 2019 het volgende verklaard:
Nadat mijn mededader en ik de overval hadden gepleegd en het geld uit de buddyseat hadden weggenomen ben ik bij hem achterop de motorscooter gesprongen en reden we weg. We reden harder dan de toegestane snelheid. Vervolgens botsten wij tegen een fietser aan.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank staat voor beantwoording van de vraag of de verdachte een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt in de zin van artikel 6 WVW. Hiertoe dient de rechtbank te beoordelen of het handelen van verdachte is aan te merken als (medeplegen van) roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag.
Voor het vaststellen van de bewezenverklaring van enige schuld in de zin van artikel 6 WVW zijn verschillende factoren, zoals de aard en de ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan van belang.
Uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat verdachte en zijn mededader, nadat zij op straat een diefstal met geweld hebben gepleegd wegrijden via de Albert Schweitzersingel, verdachte op de weggenomen scooter, zijn mededader op een motorfiets. Uit de omstandigheid verdachte en zijn mededader vlak voor de auto van getuige [getuige] voorbijflitsen en ervoor kiezen om vervolgens de – langzamere – weggenomen scooter achter te laten en samen verder te gaan op de motorfiets leidt de rechtbank af dat hen er veel aan gelegen is snel weg te komen. Op de parallelbaan van de Albert Schweitzersingel, ter hoogte van de Zijderupsvlinder komen verdachte en zijn mededader vervolgens frontaal in botsing met een fietser. Verdachte, zijn mededader en de bestuurster van de fiets komen hierbij ten val. De bestuurster van de fiets loopt hierbij letsel op.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de hierboven vermelde bewijsmiddelen is vast te stellen dat verdachte en zijn mededader met een hogere snelheid reden dan, gelet op de situatie ter plaatse, veilig was. Verdachte en zijn mededader hebben, terwijl zij een bocht naar rechts naderden waardoor zij de weg niet konden overzien en daarmee geen zicht hadden op eventueel tegemoetkomend verkeer, met zodanige snelheid gereden dat zij in de bocht onvoldoende rechts hebben kunnen houden en vlak na de bocht op de geheel linkerzijde van de linker weghelft zijn geraakt. Zij hebben hun voertuig niet op tijd tot stilstand kunnen brengen en zijn in botsing gekomen met [slachtoffer 3] , die hen tegemoet kwam.
De rechtbank kwalificeert de gedraging als aanmerkelijk onvoorzichtig handelen. Dit betekent dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Medeplegen
Vervolgens moet worden beoordeeld of verdachte als bijrijder op de motorfiets medepleger is van overtreding van artikel 6 WVW. Daarvoor moet de vraag worden beantwoord of de voor het medeplegen van artikel 6 WVW relevante samenwerking reeds is ontstaan in het kader van het medeplegen van de daarvoor gepleegde diefstal met geweld.
De rechtbank overweegt dat in het voorbereiden en plegen van een ernstig misdrijf als de door verdachten gepleegde diefstal met geweld ligt besloten dat men niet gepakt wil worden en na het plegen van het feit en op de vlucht slaat. Dat daarbij de geldende verkeersvoorschriften zoals de maximum snelheid of de verplichting om zoveel mogelijk rechts te houden niet in acht worden genomen en daardoor gevaarlijke verkeerssituaties kunnen ontstaan ligt voor hand. Voor de verdachten was dit te voorzien.
Hoewel verdachte en zijn mededader anders dan in de aangehaalde Nijmeegse scooterzaak niet op de vlucht zijn geslagen, omdat zij op heterdaad zijn betrapt door de politie, is de rechtbank van oordeel dat het met hoge snelheid en met achterlating van de gestolen langzamere scooter wegrijden van de plaats waar verdachte en zijn mededader samen zojuist een diefstal met geweld hebben gepleegd en een groot geldbedrag hebben buitgemaakt, kan worden gekwalificeerd als vlucht. De diefstal met geweld vond immers plaats op klaarlichte dag, in een woonwijk en werd door meerdere getuigen gezien. Het lag dan ook in de lijn der verwachting dat de politie met grote spoed onderweg was naar de plaats van het misdrijf. Het verkeersgedrag van verdachte en zijn mededader vloeit dan ook voort uit de daarvoor gepleegde diefstal met geweld.
Getoetst aan de overwegingen die door de Hoge Raad zijn gegeven is de rechtbank van oordeel dat de wijze waarop de verdachten met de motorfiets zijn gevlucht als een zó waarschijnlijke mogelijkheid besloten lag in de eerdere nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de diefstal met geweld, dat ook wat betreft het met die vlucht (en het daaruit voortvloeiend gevaarlijk rijgedrag) verband houdend misdrijf van artikel 6 WVW, zo bewust en nauw is samengewerkt, dat van medeplegen van dat misdrijf kan worden gesproken.
Dat bij de voorbereiding van de diefstal met geweld door de verdachten de vlucht met de motorfiets niet zou zijn besproken, staat hier niet aan in de weg. De vlucht met de motorfiets en het gevaarlijk rijgedrag dat daaruit voortvloeide lag al besloten in hun plan om een diefstal met geweld te gaan plegen.
Of de verdachte zich tijdens de vlucht al dan niet heeft kunnen onttrekken aan het gevaarlijk rijgedrag doet niet ter zake. Door met een ander een diefstal met geweld te plegen heeft hij zich ook verbonden aan hetgeen in de voorbereidingen en in de uitvoering van dat plan, besloten lag, te weten een eventuele vlucht. Overigens is uit het onderzoek juist het tegenovergestelde gebleken. Verdachte reed aanvankelijk na het plegen van de diefstal weg op de gestolen scooter, maar is hiervan afgesprongen en is vervolgens juist achterop gesprongen op de snellere motorfiets van de mededader.
Letsel [slachtoffer 3]
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, kunnen als
algemene gezichtspunten in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en de aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Gelet op de aard en ernst van het letsel van het slachtoffer, alsmede de gevolgen ervan, zoals beschreven in de verklaring van de neuroloog en de fysiotherapeut, merkt de rechtbank het letsel van het slachtoffer als zwaar lichamelijk letsel aan. Het slachtoffer heeft gebitsschade, knieletsel, botkneuzingen en hoofdletsel opgelopen en is twee maal aan het letsel aan haar knie geopereerd. Het is onzeker of het slachtoffer in de toekomst nogmaals moet worden geopereerd. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het letsel dient te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 WVW juncto artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht.
Conclusie
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, alsmede hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte, kan worden aangemerkt als medepleger van het feit waarbij hij en zijn mededader met een te hoge snelheid hebben gereden, onvoldoende rechts hebben gehouden, uit de bocht zijn gevlogen en hun motorfiets niet op tijd tot stilstand hebben gebracht, waarmee zij aanmerkelijk onvoorzichtig verkeersgedrag hebben vertoond, waardoor een aan hun schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Ten gevolge hiervan heeft [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop de verdachten met de motorfiets zijn gevlucht een zo waarschijnlijke gevolg was van de eerdere nauwe en bewuste samenwerking met het oog op de voorgenomen diefstal met geweld, dat ook wat betreft het met die vlucht en het daaruit voortvloeiende rijgedrag, verband houdt met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Er is zo bewust en nauw samengewerkt tussen de verdachte en zijn mededader dat van dat misdrijf kan worden gesproken. De rechtbank komt derhalve tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.