In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De zaak betreft de inburgeringsplicht van mensen met de Turkse nationaliteit. De minister had eerder een lening verleend aan de eiser voor inburgeringsfacturen, maar heeft deze lening stopgezet met het argument dat de eiser niet meer inburgeringsplichtig zou zijn. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij heeft besloten dat alle mensen met de Turkse nationaliteit niet inburgeringsplichtig zijn. De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, maar de minister heeft aangegeven hier geen gebruik van te willen maken. Hierdoor verklaart de rechtbank het beroep van de eiser gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.