11.2Uit de rapporten die eiser ter onderbouwing van zijn standpunt heeft overgelegd volgt niet dat de conclusies van de Monumentenwacht onjuist zijn. In het rapport van 8 april 2019 dat eiser heeft overgelegd wordt bijvoorbeeld onderkend dat de gaten in de gevel zo snel mogelijk gedicht moeten worden om inwatering en gevolgschade te voorkomen. Door de deskundige van eiser wordt op verschillende punten geconstateerd dat voor een goede staat van instandhouding verdergaande werkzaamheden nodig zijn. Dat deze verdergaande werkzaamheden ook noodzakelijk zijn om de boerderij wind- en waterdicht te maken zoals verweerder vordert, volgt daaruit niet. Ook uit de door eiser overgelegde offerte van ruim
€ 700.000,- voor herstelwerkzaamheden aan de boerderij volgt niet dat deze uitsluitend ziet op het wind- en waterdicht maken van de boerderij zoals volgt uit de last. Tenslotte blijkt niet dat, zoals eiser lijkt te suggereren met zijn stelling dat hij geen dakdekker kon vinden, uitvoering van de lasten absoluut onmogelijk is. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Nu eiser bij de voorzieningenrechter geen twijfel heeft gezaaid over de juistheid van de rapporten van verweerder, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om in te gaan op het verzoek van eiser op de zitting om tot benoeming van een onafhankelijke deskundige over te gaan.
13. Eiser heeft tot slot nog aangevoerd dat de begunstigingstermijn te kort is om aan de lastgeving te voldoen. Volgens eiser heeft verweerder nagelaten om bij de totstandkoming van de begunstigingstermijn te betrekken dat eiser al langere tijd in overleg is met verweerder over de mogelijkheden tot herontwikkeling van het perceel.
14. De voorzieningenrechter volgt eiser ook hierin niet. Uit de rechtspraak van de ABRvS volgt dat het op de weg van eiser ligt om aannemelijk te maken dat een begunstigings-termijn te kort is om aan de last te voldoen.Eiser is daar niet in geslaagd. Zoals hiervoor al is overwogen blijkt uit de gegevens in het dossier en uit de toelichting van verweerder op de zitting dat verweerder al sinds 2013 in gesprek is met eiser over onderhoudswerkzaamheden aan de boerderij. Eiser heeft daardoor ruimschoots de tijd gehad om enige vorm van actie voor behoud van de schuur te ondernemen. Dit heeft hij, ook gedurende de verlengde begunstigingstermijn voor de last, niet gedaan. De voorzieningenrechter acht het gelet op de voorgeschiedenis van deze zaak en de staat van het monument niet reëel dat de begunstigingstermijn moet worden verlengd omdat eiser zijn gesprekken met verweerder over een herbestemming wil voortzetten. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Op grond van het voorgaande is de conclusie dat wat eiser heeft aangevoerd niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening (UTR 19/2961)
16. Gelet op de uitspraak in het beroep ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, zodat het verzoek wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ook hier geen aanleiding.
Verder vervalt met deze uitspraak de eerder uitgesproken ordemaatregel.