ECLI:NL:RBMNE:2019:5206

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
8 november 2019
Zaaknummer
UTR 19/1670
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten dubbel glas; herhaalde aanvraag en voorliggende voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. De eiser had op 21 september 2018 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de kosten van dubbel glas in zijn woning. Deze aanvraag werd afgewezen door verweerder, die zich baseerde op eerdere afwijzingen en het advies van een commissie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser een herhaalde aanvraag betrof, waarvoor geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangedragen. Eiser had eerder, op 23 april 2018, ook al een aanvraag ingediend die was afgewezen.

De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat er sprake was van een voorliggende voorziening in de vorm van een Individuele Woningverbetering via de verhuurder, De Alliantie. Eiser had niet aangetoond dat deze voorziening niet toereikend of passend was. Bovendien was er geen acute noodsituatie aangetoond die zou rechtvaardigen dat eiser bijzondere bijstand zou ontvangen, ondanks zijn lage inkomen en medische omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat eiser niet in zijn bewijsvoering was geslaagd en dat de beroepsgronden niet slagen. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van nieuwe feiten bij herhaalde aanvragen en de rol van voorliggende voorzieningen in het bestuursrecht. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1670

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Waasdorp).

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 21 september 2018 om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de kosten van dubbel glas afgewezen.
Bij besluit van 3 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser, onder wijziging van de motivering, ongegrond verklaard. Daaraan heeft verweerder het advies van de commissie van 26 maart 2019 ten grondslag gelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2019. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser heeft eerder, op 23 april 2018, een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Pw ingediend voor de kosten van dubbel glas van de slaapkamer van zijn zoon en de badkamer in de woning aan de [adres] te [woonplaats] . Deze aanvraag heeft verweerder in het besluit van 28 mei 2018 afgewezen. Het bezwaar van eiser daartegen heeft verweerder in het besluit van 2 oktober 2018 ongegrond verklaard. Niet gebleken is dat eiser hier hoger beroep tegen heeft ingediend, zodat de rechtbank vaststelt dat dit besluit in rechte is komen vast te staan.
2. Eiser heeft op 21 september 2018 opnieuw bijzondere bijstand op grond van de Pw aangevraagd voor de kosten van dubbel glas, nu voor drie slaapkamers (inclusief de slaapkamer van zijn zoon) en de badkamer in dezelfde woning aan de [adres] te [woonplaats] . Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder de onder ‘Procesverloop’ genoemde besluiten genomen.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand gehandhaafd. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat ten aanzien van kosten voor dubbel glas in de slaapkamer van de zoon en de badkamer sprake is van een herhaalde aanvraag op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en eiser geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft genoemd. Verweerder heeft de aanvraag in zoverre onder verwijzing naar de eerdere afwijzing van 2 oktober 2018 afgewezen. Ten aanzien van de kosten voor dubbel glas bij de overige twee slaapkamers is volgens verweerder sprake van een toereikende en passende voorliggende voorziening in de vorm van een Individuele Woningverbetering via de verhuurder De Alliantie. Artikel 15 van de Pw staat verlening van bijzondere bijstand dan in de weg. Voor een uitzondering hierop op grond van artikel 16 van de Pw heeft verweerder geen aanleiding gezien. Van een medische noodzaak is verweerder niet gebleken.
4. Op de zitting heeft eiser verklaard dat hij in juni 2019 uit de betreffende woning aan de [adres] te [woonplaats] is vertrokken. Dat roept de vraag op of eiser nog procesbelang heeft. Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Daartoe is van belang dat eiser op de zitting ook heeft verklaard zijn vrouw en zoon nog in de woning aan de [adres] wonen en dat hij nu in beroep namens hen optreedt.
5. Voor zover de aanvraag van 21 september 2018 om bijzondere bijstand betrekking heeft op dubbel glas in de slaapkamer van de zoon van eiser en in de badkamer is de rechtbank met verweerder van oordeel dat hier sprake is van een herhaalde aanvraag. Eiser heeft bij zijn aanvraag van 21 september 2018 geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren gebracht. Dit betekent dat verweerder terecht met toepassing van artikel 4:6 van de Awb de aanvraag in zoverre heeft aangewezen met verwijzing naar de eerdere in bezwaar gehandhaafde afwijzing van 2 oktober 2018. Verweerder hoeft dus ook geen nader onderzoek te doen naar de vraag of er in verband met de medische toestand van de zoon een noodzaak is voor het aanbrengen van dubbel glas.
6. Eiser heeft in beroep gesteld dat er geen sprake is van een voorliggende voorziening in de zin van artikel 15 van de Pw. De Alliantie heeft zijn verzoek om Individuele Woningverbetering namelijk afgewezen. De Alliantie zegt dat eiser zelf moet zorgen voor het dubbel glas. Dat kan eiser vanwege zijn gebrek aan inkomsten niet.
7. Artikel 15, eerste lid, van de Pw bepaalt dat geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Artikel 5, aanhef en onder e, van de Pw bepaalt dat onder een voorliggende voorziening wordt verstaan: elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRVB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN3307) ligt het op de weg van de aanvrager om bijzondere bijstand om aannemelijk te maken dat een voorliggende voorziening niet passend of toereikend is. De rechtbank is van oordeel dat eiser daar niet in is geslaagd. Eiser heeft in beroep gesteld dat De Alliantie de kosten niet vergoedt. Eiser heeft in bezwaar gesteld dat De Alliantie niet heeft gereageerd op zijn verzoek om de nodige isolatie te verrichten omdat volgens De Alliantie de isolatie door eiser moet plaatsvinden. Eiser heeft hieromtrent geen schriftelijke bewijsstukken ingediend. De rechtbank kan dan niet verifiëren wat eiser precies bij De Alliantie heeft aangevraagd en om welke reden deze aanvraag is afgewezen. Bovendien is de rechtbank niet gebleken dat eiser heeft geageerd tegen de weigering dan wel het uitblijven van een reactie van De Alliantie. Dat de Individuele Woningverbetering via De Alliantie niet als passend of toereikend is te beschouwen, kan de rechtbank dan niet concluderen. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser heeft in het kader van de toets aan artikel 16 van de Pw gesteld dat er ten onrechte geen medisch advies opgevraagd bij de huisarts van zijn zoon. Ook heeft hijzelf ten onrechte niet mogen reageren op het in bezwaar geraadpleegde medisch advies.
10. Artikel 16, eerste lid, van de Pw bepaalt dat aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand kan verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
11. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3114) moet voor zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw vaststaan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Een acute noodsituatie is aan de orde als een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Het is aan eiser om dat aannemelijk te maken.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. Eiser heeft in zijn aanvraag en in zijn bezwaarschrift vermeld dat er sprake was van een medische reden en lage inkomsten. Eiser heeft deze stellingen niet met schriftelijke bewijsstukken onderbouwd. Blijkens het advies van de commissie is ten faveure van eiser in het aanwezige medisch dossier van zijn zoon geverifieerd of sprake is van een medische noodzaak. De commissie heeft deze niet aanwezig gezien. De rechtbank ziet hierin geen onvolkomenheid van de zijde van de commissie of verweerder. Het is en blijft aan eiser aannemelijk te maken dat sprake is van een acute noodsituatie. Nu dat niet is onderbouwd of gebleken, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank op basis van het advies van de commissie terecht geconcludeerd dat geen aanleiding bestaat op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw bijzondere bijstand te verlenen. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Eiser heeft in beroep ten slotte gesteld dat het advies van de commissie van 26 maart 2019 onjuist is. Volgens eiser mag de (voorzitter van de) adviescommissie niet twee keer adviseren over hetzelfde. Ook staat de aanvraagdatum volgens eiser verkeerd vermeld in het advies: dat moet 23 april 2018 zijn in plaats van 21 september 2018.
13. De rechtbank ziet in deze stellingen van eiser geen aanleiding het advies van de commissie onzorgvuldig of onjuist te achten. Er is geen wettelijke bepaling die er aan in de weg staat dat de (voorzitter van de) commissie zich over deze aanvraag uitlaat, nadat eerder ook over de eerdere aanvraag is geadviseerd. Bovendien is de onderhavige aanvraag niet geheel hetzelfde als de eerdere aanvraag van 23 april 2018. Ook is de rechtbank niet gebleken dat de aanvraagdatum in het advies onjuist is vermeld: de eerdere aanvraag dateert van 23 april 2018 en onderhavige aanvraag is van 21 september 2018. Dat strookt met de dossierstukken. Deze stellingen leiden dan ook niet tot de conclusie dat verweerder het advies niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Nu de beroepsgronden niet slagen, is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
12 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.