5.2.Tijdens de zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres er zelf voor heeft gezorgd dat ze in deze situatie terecht is gekomen. Volgens verweerder heeft eiseres zich niet verzet tegen toewijzing van de woning aan de ex-man zonder daarbij stil te staan wat dit betekent voor haar eigen huisvesting en die van de kinderen. Daarnaast bestaat volgens verweerder de mogelijkheid voor eiseres om voor haar kinderen te zorgen in de woning op het adres [adres] . De rechtbank begrijpt dat verweerder van mening is dat de mate van verwijtbaarheid, in hoeverre eiseres blaam treft voor de ontstane situatie, in de beoordeling van de sociale indicatie voor een urgentieverklaring is betrokken en eiseres gelet op de aan haar toe te rekenen verwijtbaarheid niet voor toekenning van een urgentieverklaring in aanmerking komt. Het vorenstaande volgt echter niet uit de aangepaste motivering van het nieuwe standpunt.
6. De rechtbank komt, gelet op het voorgaande, tot de conclusie dat het bestreden besluit niet op de door de rechtbank voorgeschreven wijze door het opstellen van een nieuw besluit hersteld is, en dat aan het aangepaste standpunt van verweerder een motiveringsgebrek kleeft. Het aangepaste standpunt is in strijd met de artikelen 3:4 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet daarom opnieuw aanleiding tot toepassing van de zogeheten ‘bestuurlijke lus’ als bedoeld in artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb. De rechtbank kan het bestuursorgaan op grond van dit artikel in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
7. De rechtbank overweegt dat onder toepassing van een bestuurlijke lus verweerder in de gelegenheid wordt gesteld het in rechtsoverweging 5.1. geconstateerde gebrek te herstellen. Dat herstellen moet met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak en de eerdere tussenuitspraak van 13 juni 2019 is overwogen, motiveren hoe de mate van verwijtbaarheid in de beoordeling van de sociale indicatie is meegenomen. Daarnaast dient verweerder ook te beoordelen of aan alle andere voorwaarden is voldaan die verband houden met de toekenning van een urgentieverklaring op grond van de sociale indicatie Echtscheiding, waaronder de vermogenstoets. Tot slot dient verweerder te toetsen aan de hardheidsclausule op grond van hetgeen is aangevoerd door gemachtigde van eiseres in de schriftelijke zienswijze.
8. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder derde zitting uitspraak doen op het beroep.
9. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak en de gronden besproken ter zitting gericht tegen het objectieve criterium, het subjectieve criterium en de belangenafweging, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 12 juni 2013.
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.