ECLI:NL:RBMNE:2020:1896

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2560
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en herziening van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, schending inlichtingenplicht en beroep op vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. J. Visscher, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. Eiseres had een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) ontvangen, maar deze werd door verweerder ingetrokken voor bepaalde periodes en herzien voor een andere periode. Verweerder baseerde deze besluiten op het feit dat eiseres in de betreffende perioden op geld waardeerbare arbeid had verricht door meerdere keren een camera te huren. Eiseres heeft tegen het besluit van verweerder bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet alle gevraagde informatie heeft verstrekt en dat de wijziging van de grondslag van het besluit door verweerder niet in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiseres heeft ook aangevoerd dat verweerder zijn beslissing baseerde op onbekende stukken en dat er een schending van het vertrouwensbeginsel was. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende had onderbouwd op welke toezegging zij zich baseerde en dat de beroepsgronden niet voldoende waren toegelicht.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2560

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Visscher),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder

Inleiding

In het besluit van 26 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken over de periode van 1 mei 2016 tot en met 31 mei 2016 en van 1 september 2016 tot en met 31 januari 2017. Verweerder heeft de uitkering herzien van 1 augustus 2016 tot en met 31 augustus 2016. Verweerder heeft verder een bedrag van € 5.161,63 teruggevorderd.
In het besluit van 22 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 9 april 2020 heeft de rechtbank partijen de gelegenheid gegeven om binnen een week te laten weten of zij het noodzakelijk achten op een zitting te worden gehoord.
De gemachtigde van eiseres heeft op 20 april 2020 een verzoek gedaan om uitstel van de termijn om te reageren. De rechtbank heeft telefonisch doorgegeven dat de gemachtigde tot
1 mei 2020 de tijd heeft om te reageren en dat als hij niet reageert, de rechtbank ervan uitgaat dat eiseres toestemming geeft.
De gemachtigde van eiseres heeft niet gereageerd. Verweerder heeft ook niet gereageerd.
De rechtbank heeft op 8 mei 2020 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres ontving een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) op het adres [adres] in [woonplaats] (het uitkeringsadres).
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het recht op bijstand in de periode van 1 mei 2016 tot en met 31 mei 2016 en van 1 september 2016 tot en met 31 januari 2017 niet vastgesteld kan worden. Eiseres heeft in de periode 28 mei 2016 tot en met 20 januari 2017 tien keer een camera gehuurd bij [onderneming 1] in [plaatsnaam] . Verweerder baseert dit op de verstrekte gegevens in de e-mail van [onderneming 1] van 18 januari 2017. Verweerder merkt het regelmatig huren van een camera om daarmee fotosessies te kunnen doen naar aard en omstandigheden en volgens vaste rechtspraak, aan als op geld waardeerbare arbeid. Het recht op bijstand in augustus 2016 kan wel worden vastgesteld, omdat in die maand geen camera is gehuurd. Het recht op bijstand in augustus 2016 wordt herzien, in die zin dat op het recht op bijstand een bedrag van € 200,- in mindering wordt gebracht in verband met relevante kasstortingen. Verweerder heeft als gevolg van de intrekking en de herziening een bedrag teruggevorderd van € 5.161,63 op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw. Volgens verweerder is niet gebleken van dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw.
3. De beroepsgronden van eiseres tegen dit besluit luiden, (bijna) letterlijk, als volgt:
Eiser(es) meent dat het besluit een wettelijke dan wel feitelijke grondslag mist althans in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Ook na afweging van alle belangen kon verweerder niet tot dit besluit komen.
Meer in het bijzonder meent eiser dat verweerder niet onder geheel andere grondslag de bestreden beslissing alsnog in stand heeft kunnen laten. Verweerder wijzigt ten tijde van de hoorzitting (!) de grondslag fundamenteel. Zulks moet in strijd worden geacht met het zorgvuldigheidsbeginsel.
Verweerder baseert zijn beslissing op het allerlaatste moment op onbekende stukken die anoniem zouden zijn verstrekt en waarvan de herkomst en authenticiteit niet duidelijk zijn.
De beslissing is genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel gelet op de
toezegging dat de schuld zou worden afgeboekt.
Van schending van de inlichtingenplicht en/of onvoldoende meewerken is geen sprake geweest, terwijl wel degelijk reden was om af te zien van verdere terugvordering.
Voor zover sprake kan zijn van terugvordering heeft ten onrechte geen verrekening plaatsgevonden.
4. De beroepsgronden zijn niet nader uitgewerkt of toegelicht. De grond onder a) is daarnaast dusdanig algemeen geformuleerd, dat reeds daarom niet tot gegrondverklaring kan worden gekomen. Op de overige gronden zal hierna worden ingegaan.

Over de intrekking en de herziening

b) Wijziging van de grondslag van het besluit
5. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel de grondslag voor het primaire besluit heeft gewijzigd ten tijde van de hoorzitting.
6. De rechtbank overweegt als volgt. In het primaire besluit wordt tegengeworpen dat eiseres niet alle gegevens heeft verstrekt zoals aan haar is gevraagd in de brieven van 7 en 22 maart 2018. In het bestreden besluit wordt tegengeworpen dat er sprake is van op geld waardeerbare arbeid. Bij een beslissing op bezwaar kan het bestuursorgaan, in het kader van de heroverweging op grond van artikel 7:11 van de Awb, de motivering van het in bezwaar bestreden besluit wijzigen of aanvullen, indien de uitkomst van dat besluit wordt gehandhaafd [1] . Daarvan is hier sprake. Eiseres komt door de uitkomst van het bestreden besluit ook niet in een nadeligere positie. De uitkomst blijft namelijk hetzelfde: het recht op bijstand kan niet worden vastgesteld. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
c) Beslissing op grond van onbekende stukken
7. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder zijn beslissing ten onrechte baseert op onbekende stukken die anoniem zouden zijn verstrekt en waarvan de herkomst en authenticiteit niet duidelijk zijn.
8. Het is de rechtbank onduidelijk op welke stukken eiseres doelt. Voor zover dit ziet op de Facebook-gesprekken, overweegt de rechtbank dat eiseres is geconfronteerd met de inhoud daarvan op 30 en 31 januari 2017. In het gespreksverslag van 30 januari 2017 staat dat eiseres heeft verklaard dat haar Facebook-account ‘ […] ’ is. In het verslag van 31 januari 2017 staat op de laatste pagina de opmerking van verweerder: “
Wij hebben mevrouw de bedragen vanuit het Facebook gesprek voorgelezen. Mevrouw geeft aan dat ze dit niet herkent.” De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zijn beslissing ten onrechte op deze gegevens heeft gebaseerd. Verweerder heeft verder de e-mail van 18 januari 2017 van [onderneming 1] bij zijn besluit kunnen betrekken. In deze e-mail staan de data genoemd waarop eiseres een camera heeft gehuurd. Verweerder heeft bij deze data kunnen aansluiten en kunnen concluderen dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
d) Beroep op het vertrouwensbeginsel
9. Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij de toezegging heeft gekregen van verweerder dat haar schuld zou worden afgeboekt. Gelet op deze toezegging, is het in strijd met het vertrouwensbeginsel dat dit niet is gedaan.
10. De rechtbank stelt vast dat eiseres geenszins heeft uitgelegd op welke toezegging zij doelt en waarom die een beroep op het vertrouwensbeginsel rechtvaardigt. Dit geeft op zichzelf reeds aanleiding om te oordelen dat deze beroepsgrond faalt. Volledigheidshalve overweegt de rechtbank voor zover het gaat om hetgeen is neergelegd in het besluit van 16 februari 2018 als volgt. In het besluit van 16 februari 2018 worden de eerdere besluiten van 31 augustus 2017 en 1 november 2017 ingetrokken. De reden hiervoor is dat verweerder heeft kunnen vaststellen dat eiseres de brieven van 15 februari 2017 en 1 maart 2017 niet heeft ontvangen. Eiseres heeft in elk geval de brief van 15 februari 2017 niet ontvangen vanwege problemen met de postbezorging van [onderneming 2] . Verweerder gaat er daarom vanuit dat eiseres ook de brief van 1 maart 2017 niet heeft ontvangen. In het besluit van 16 februari 2018 staat dat het gevorderde bedrag van € 5.045,02 afgeboekt wordt en dat eiseres dit bedrag niet (verder) hoeft terug te betalen. Meteen daarna vermeldt verweerder dat de klantmanager opnieuw om alle gegevens zal vragen die nodig zijn om het recht op bijstand over de genoemde periode vast te stellen.
Het niet expliciet in het besluit vermelden dat later nog tot invordering kan worden overgegaan, maakt niet maakt dat er sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel. Het volgt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] dat een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen kan slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegd orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. In het geval van eiseres is het bedrag afgeboekt vanwege een formaliteit, namelijk omdat niet vastgesteld kan worden dat eiseres de post heeft ontvangen. Omdat er ook stond dat de klantmanager opnieuw om alle gegevens zou vragen om het recht op bijstand over de genoemde periode vast te stellen, kon en moest eiseres begrijpen dat verweerder het recht op bijstand in de genoemde periode opnieuw ging beoordelen. Er was dus geen sprake van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
e) Schending inlichtingenplicht
11. Eiseres heeft verder aangevoerd dat er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht of van onvoldoende meewerken.
12. De rechtbank stelt vast dat ook deze grond niet is toegelicht of gemotiveerd. De rechtbank kan het standpunt van eiseres ook niet volgen. Immers, verweerder heeft eiseres op 7 en 22 maart 2018 brieven verstuurd met het verzoek om informatie. Eiseres heeft op 22 februari 2017 gegevens van haar klanten overgelegd, maar dit waren niet alle gegevens waar verweerder naar vroeg. Daarnaast heeft eiseres haar werkzaamheden als fotografe niet gemeld. Eiseres is op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw gehouden om verweerder in te lichten over feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op arbeidsinschakeling en het recht op bijstand.
Het is vaste rechtspraak van de CRvB [3] dat het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid is die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee deze worden verricht en ongeacht of daaruit daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Het moet eiseres redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat deze werkzaamheden van invloed konden zijn op haar recht op bijstand. Door van de werkzaamheden geen melding te maken bij verweerder, heeft eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Overigens kan ook niet worden gevolgd dat er wel degelijk reden was om af te zien van verdere terugvordering, zoals eiseres stelt. Zij heeft niet gesteld waarin die reden dan gelegen zou zijn en het is niet aan de rechtbank om ernaar te raden. Reeds daarom kan ook deze grond niet slagen.

Over de terugvordering

Beroep op verrekening
13. Eiseres heeft ten slotte aangevoerd dat voor zover sprake is van terugvordering, verweerder dit ten onrechte niet heeft verrekend.
14. De rechtbank kan uit de stukken van eiseres niet afleiden waarmee zij de terugvordering verrekend had willen zien en evenmin op welke grondslag verweerder dat dan had moeten doen. Deze beroepsgrond slaagt dan ook evenmin.

Conclusie

15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 18 mei 2020 door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2639)
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 7 augustus 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX3805)
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van 26 april 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1600)