ECLI:NL:RBMNE:2020:1977

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
27 mei 2020
Zaaknummer
AWB 19/3939
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en huurprijsaanpassing in verband met toestand woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de huurtoeslag van eiser over het jaar 2018. Eiser, die een woning huurt van woningcorporatie De Alliantie, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin zijn huurtoeslag op 0 euro is vastgesteld. De Belastingdienst heeft dit besluit gehandhaafd op basis van de rekenhuur die hoger was dan de maximale huurgrens van € 710,68 per maand. Eiser betoogt dat de huurprijs met terugwerkende kracht is verlaagd naar € 710,00, omdat er sprake zou zijn van een kennelijke fout in de eerdere huurprijsstelling door de woningcorporatie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Belastingdienst terecht heeft gesteld dat de huurprijs niet kan worden aangepast zonder een duidelijke onderbouwing van de huurprijsverlaging in verband met de toestand van de woning. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de huurprijs is verlaagd op basis van puntentelling en dat de huurtoeslag terecht op nihil is vastgesteld. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, en de griffier was mr. M.P.M. Veerman-Timmer. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3939

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.I. de Haan),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: A. Büchly en R. Noortmann).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de huurtoeslag van eiser over het jaar 2018 vastgesteld op 0 euro.
Bij besluit van 26 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser huurt van woningcorporatie De Alliantie een woning op het adres [adres] in [woonplaats] .
2. Verweerder heeft in het primaire besluit het bedrag voor huurtoeslag over 2018 vastgesteld op nihil, omdat de rekenhuur van de woning hoger was dan de maximale huurgrens van € 710,68 per maand. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit gehandhaafd.
3. Eiser is het daar niet mee eens. Volgens hem moet worden uitgegaan van de door de woningcorporatie met terugwerkende kracht (vanaf 1 januari 2017) aangepaste huurprijs van
€ 710,00. De woningcorporatie heeft volgens eiser voorheen een aantoonbare en kennelijke fout gemaakt in de vaststelling van de huurprijs, omdat ten onrechte was uitgegaan van een huurtoeslaggrens van € 711,00. Dat blijkt volgens eiser uit het informatieblad huurverhoging 2015 van de woningcorporatie. Bij zo’n aantoonbare fout kan volgens eiser worden uitgegaan van de met terugwerkende kracht verlaagde huurprijs. Eiser verwijst in dit kader naar de uitspraak van de rechtbank Zeeland West-Brabant van 28 november 2018. [1] Omdat eiser heeft onderbouwd dat de huurprijs in eerste instantie foutief is vastgesteld, volgt volgens hem uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 14 maart 2018 [2] dat de op basis daarvan berekende huurtoeslag voor correctie in aanmerking komt. Verweerder is volgens eiser dan ook ten onrechte uitgegaan van de huurprijs die eiser in eerste instantie heeft betaald.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser over 2018 geen recht heeft op huurtoeslag, omdat niet van de achteraf aangepaste huurprijs kan worden uitgegaan. Uit de gang van zaken blijkt volgens verweerder namelijk niet waarom de huurprijs met terugwerkende kracht is aangepast. Het lijkt er volgens hem op dat die aanpassing alleen op verzoek van eiser is gedaan. Eiser heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de huurprijs is verlaagd op basis van puntentelling in verband met de toestand van zijn woning. Verweerder vindt daarom dat niet van de achteraf en met terugwerkende kracht vastgestelde huurprijs kan worden uitgegaan bij het bepalen van het recht op huurtoeslag voor eiser.
Uitleg van het wettelijke kader
5.1.
De rechtbank legt eerst kort uit hoe het systeem van de huurtoeslag in elkaar zit. Eiser krijgt geen huurtoeslag als de rekenhuur hoger is dan € 710,68 per maand. Dat staat in artikel 13, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht). De rekenhuur is de huurprijs die de huurder per maand moet betalen. Voor het bepalen van de rekenhuur moet worden gekeken naar de verschuldigde huurprijs (artikel 5, eerste lid, van de Wht). Dit is de huurprijs die eiser moest betalen op de peildatum, dat is de maand waar het om gaat voor de huurtoeslag.
5.2.
Volgens de Wht kan ook uit worden gegaan van een andere huurprijs (artikel 5, tweede lid van de Wht). Dit kan alleen als er een advies ligt van de huurcommissie over welke huurprijs redelijk is voor de betreffende woning. Als de huurcommissie vindt dat een lagere huur redelijk is in verband met de toestand van de gehuurde woning, kan met terugwerkende kracht van een lagere huurprijs worden uitgegaan.
5.3.
Uit vaste jurisprudentie [3] volgt echter dat zo’n advies van de huurcommissie niet hoeft te worden gevraagd als huurder en de woningcorporatie het er al over eens zijn dat een huurverlaging moet plaatsvinden.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank gaat hieronder in op wat eiser in beroep aanvoert.
6.1.
In dit geval zijn eiser en de woningcorporatie het er al over eens dat de huur verlaagd wordt. Daarom hoefde eiser geen advies aan de huurcommissie te vragen om die verlaging te bereiken.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht vermeld dat alleen van een met terugwerkende kracht aangepaste huurprijs kan worden uitgegaan, als die aanpassing is gedaan op basis van puntentelling in verband met de toestand van de gehuurde woning. De rechtbank leidt dat af uit vaste jurisprudentie zoals genoemd in overweging 5.3. Dat volgens eiser sprake is van een kennelijke fout bij de vaststelling van de huurprijs door de woningcorporatie, neemt dan ook niet weg dat bij een achteraf en met terugwerkende kracht vastgestelde huurprijs nog altijd duidelijk moet zijn waarom die huurprijs is aangepast. Dat vereiste wordt ook vooropgesteld in de door eiser genoemde uitspraak van de rechtbank Zeeland West-Brabant. Ook uit de door eiser genoemde uitspraak van de ABRvS kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat een kennelijke fout voldoet om een huurprijs met terugwerkende kracht te verlagen in het kader van de rekenhuur. In die uitspraak beperkt de ABRvS zich namelijk tot de vaststelling dat de stelling over de huurverlaging niet met stukken was onderbouwd, zodat alleen daarom het betoog in die zaak faalde. De Afdeling is in die uitspraak verder niet ingegaan op de vraag wanneer een huurprijs met terugwerkende kracht kan worden aangepast voor de bepaling van de rekenhuur.
Het voorgaande betekent dat het betoog van eiser over de kennelijke fout van de woningcorporatie niet hoeft te worden besproken. Het gaat er namelijk in deze zaak als gezegd om of aannemelijk is dat de huurprijs is verlaagd in verband met de toestand van eisers woning.
6.3.
De woningcorporatie heeft in eerste instantie aan eiser vermeld dat de huurprijs niet met terugwerkende kracht kan worden aangepast. Dat blijkt uit de door eiser overgelegde e-mail van de klantenservice van de woningcorporatie van 21 juni 2019. Vervolgens was
de woningcorporatie wel bereid de huurprijs met terugwerkende kracht te verlagen, zoals blijkt uit de brief van 9 juli 2019.De woningcorporatie heeft in die brief echter niet vermeld waarom de verlaging van de huurprijs plaatsvindt. Eiser heeft verder geen stukken overgelegd van eventuele correspondentie in de periode tussen de twee brieven. Zoals verweerder terecht heeft vermeld, lijkt het erop alsof de woningcorporatie de huurprijs alleen met terugwerkende kracht heeft verlaagd op verzoek van eiser in verband met het aanvragen van huurtoeslag.
6.4.
Gelet op die gang van zaken heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat niet duidelijk is gemaakt dat de huurprijs is verlaagd in verband met de toestand van eisers gehuurde woning. Verweerder is voor het bepalen van de rekenhuur in 2018 dan ook terecht uitgegaan van de door eiser betaalde huurprijs voordat deze achteraf en met terugwerkende kracht is aangepast.
De conclusie van de rechtbank
7. De conclusie is dat eisers beroep ongegrond is. Dat betekent dat verweerder de huurtoeslag van eiser over 2018 terecht op nihil heeft vastgesteld. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk wordt, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Griffier rechter
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.Uitspraak van de ABRvS, ECLI:NL:RVS:2018:827.
3.Zie de uitspraak van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 13 februari 2019 (ECLI:NL:RBGEL:2019:567), de uitspraak van de rechtbank Zeeland West-Brabant van 28 november 2018 (ECLI:NL:RBZWB:2018:6764) en de uitspraak van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 3 april 2019 (ECLI:NL:RBLIM:2019:3011).