8.2De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Dit betekent ook dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd hoe het stedenbouwkundig advies zich verhoudt tot de Beleidsregels. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken op deze punten is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van een vrijstaande veranda met sauna en een houtkachel wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. Daarbij betrekt de rechtbank de bestuurlijke ruimte die verweerder hierin heeft. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit op bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
9. Zoals hiervoor is overwogen, is nog onduidelijk of verweerder terecht een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van een vrijstaande veranda met sauna en een houtkachel. De rechtbank wil echter het geschil zo definitief mogelijk beslechten. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de andere beroepsgronden van eiser alsnog te bespreken.
-
Goede ruimtelijke ordening
10. Eiser stelt verder in zijn zienswijze dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Er ontbreekt een belangenafweging. Daarnaast is het stedenbouwkundig advies gebrekkig en kan het niet zelfstandig de conclusie dragen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het Noordwestelijk Villagebied van Hilversum is door de ministers van VROM en OCW aangewezen als Rijks ‘beschermd stadsgezicht’, maar er lijkt geen kenbare overweging te zijn geweest voor de dubbelbestemming ‘beschermd stadsgezicht’. Ook een overschrijding van het maximaal te bebouwen oppervlakte kan gezien worden als een aantasting op de doelomschrijving ‘bescherming instandhouding van villa’s in het groen’.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van het stedenbouwkundig advies voldoende heeft gemotiveerd dat er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank al overwogen dat eiser dit advies niet concreet heeft bestreden. In wat eiser nu stelt, ziet de rechtbank geen grond om te twijfelen aan de afwegingen die verweerder heeft gemaakt. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom bij de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening onvoldoende rekening is gehouden met de aanwijzing van het gebied als beschermd stadsgezicht. Wel zal verweerder bij het nieuw te nemen besluit moeten beoordelen of deze motivering van een goede ruimtelijke ordening dan nog passend is. De beroepsgrond slaagt niet.
-
Bouwbesluit
12. Onder punt 11 van de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder bij de beoordeling ten onrechte niet heeft betrokken of sprake is van schade of hinder voor de omgeving als bedoeld in artikel 7.22 van het Bouwbesluit, als gevolg van de rook die door het gebruik van de houtkachel zal worden verspreid.
13. Verweerder heeft in reactie op dit onderdeel gesteld dat een toetsing aan artikel 7.22 van het Bouwbesluit achterwege kon worden gelaten. In de uitspraak van 5 september 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2918) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) geoordeeld dat artikel 7.22 van het Bouwbesluit, zoals volgt uit de Nota van toelichting bij dit artikel (Stb. 2011, 416, blz. 342-343), een restbepaling is waaraan door het bevoegd gezag toepassing kan worden gegeven als naar zijn oordeel optreden tegen het gebruik van een bouwwerk, open erf of terrein vanwege gevaarzetting, dreigende aantasting van de volksgezondheid of overmatige hinder noodzakelijk is en meer specifieke bepalingen geen soelaas bieden. Hieruit volgt volgens verweerder dat dit artikel eerst een rol kan spelen als er sprake is van feitelijk gebruik van een bouwwerk bijvoorbeeld in het kader van een handhavingsprocedure. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwwerk dat nog gebouwd moet worden, hoeft aan artikel 7.22 van het Bouwbesluit niet getoetst te worden. De vergunde houtkachel is nog niet gebouwd en is er dus ook geen sprake van feitelijk gebruik. Er kan dan ook nog niet worden beoordeeld of er handelingen worden verricht die hinder of overlast voor de omgeving kunnen veroorzaken. 14. Eiser betwist deze toelichting van verweerder. Eiser heeft in een vroeg stadium zijn ernstige bezwaren kenbaar gemaakt tegen de verspreiding van rook door het gebruik van de houtkachel. Verweerder heeft hier onterecht geen onderzoek naar verricht. Als er geen aanleiding zou zijn om op grond van artikel 7.22 van het Bouwbesluit onderzoek te verrichten naar de mogelijke (hinderlijke /schadelijke) gevolgen voor de omgeving - wat nadrukkelijk wordt betwist - dan had dit in het kader van een zorgvuldige belangenafweging en beoordeling of sprake is van een goede ruimtelijke ordening aanleiding moeten zijn om hier onderzoek naar te verrichten. Daarbij merkt eiser op dat gegevens en detailtekeningen van de houtkachel ontbreken, zodat onduidelijk is hoe verweerder heeft getoetst of aan de vereisten uit het Bouwbesluit worden voldaan (bijvoorbeeld ten aanzien van brandveiligheid/NEN-normen).
15. De rechtbank volgt verweerder in zijn toelichting en ziet dus aanleiding om terug te komen op het eerder gegeven oordeel op dit punt van de tussenuitspraak. De rechtbank is het eens met verweerder dat uit de Nota van toelichting volgt dat de algemene verbodsbepaling van artikel 7.22 van het Bouwbesluit betrekking heeft op gebruik van een bouwwerk. Hiermee heeft verweerder een bevoegdheid om in een specifiek geval handhavend op te treden wanneer het gebruik van een bouwwerk leidt tot overmatige hinder en specifiekere bepalingen geen mogelijkheid bieden op te treden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1569). In deze zaak is bij de verlening van de omgevingsvergunning nog geen sprake van gebruik van de houtkachel, zodat dit artikel nog geen rol speelt. Verder heeft eiser met de enkele stelling dat informatie over de houtkachel ontbreekt, niet aannemelijk gemaakt dat het bouwplan in zoverre in strijd is met het Bouwbesluit. De beroepsgrond slaagt niet. De herstelpoging van verweerder ten aanzien van het kappen
16. In de aanvullende motivering blijft verweerder bij zijn standpunt dat de omgevingsvergunning voor het kappen van twee bomen op het perceel met de eerder vastgestelde herplantplicht terecht is verleend.
-
Afweging kap van de Grove den
17. Voor wat betreft de kap van de Grove den heeft de rechtbank onder punt 14.5 van de tussenuitspraak overwogen dat verweerder de daarvoor gemaakte afweging nader moet motiveren. In de aanvullende motivering heeft verweerder toegelicht dat de gemaakte afweging een overall beoordeling is geweest, waarbij in dit geval is afgewogen of het verwijderingsbelang met het oog op eventuele gevaarzetting moet prevaleren boven het belang om de boom te behouden. Het begrip ‘onvoldoende conditie’ zoals verwoord in artikel 4.1.1 van het Velbeleid Hilversum 2017-2030 (Velbeleid) moet in dit verband ruim worden uitgelegd. Dit betekent dat niet enkel rekening is gehouden met de conditie van de boom, maar dat daarbij alle omstandigheden van de specifieke situatie zijn meegenomen. Naast de stamconditie van de boom, hebben in dit geval ook de standplaats in relatie tot de kroonveiligheid, stabiliteit en soort specifieke eigenschappen (zoals gevoeligheid voor takbreuk) een rol gespeeld. In die zin kan het dus voorkomen dat de overall conditie onvoldoende is, terwijl bijvoorbeeld de conditie van de stam goed is. Verweerder meent dat op deze wijze een juiste uitvoering is gegeven aan artikel 4.1.1. van het Velbeleid.
18. Eiser stelt in de zienswijze dat bij een overall beoordeling, een beoordeling had moeten plaatsvinden volgens het beoordelingskader dat hoort bij een afweging bij overlast of schade door bomen (hoofdstuk 4.2 van het Velbeleid). Dat heeft verweerder niet gedaan. Daarbij merkt eiser op dat niet alleen de conditie van de stam als ‘goed’ is beoordeeld, maar ook de vorm, stamveiligheid en de dus de ‘algemene conditie’.
19. Naar het oordeel van de rechtbank is met de aanvullende motivering het geconstateerde gebrek in de tussenuitspraak op dit punt hersteld. Verweerder heeft voldoende onderbouwd dat het begrip ‘onvoldoende of slechte conditie’ binnen het afwegingskader van artikel 4.1.1 van het Velbeleid ruimer kan worden uitgelegd. De rechtbank kan verweerder volgen in zijn standpunt dat de meegewogen aspecten zoals kroonveiligheid, gevoeligheid voor takbreuk en standplaats van de Grove den passen binnen de overall beoordeling die in dit geval op grond van artikel 4.1.1 van het Velbeleid is gemaakt. De beroepsgrond van eiser biedt onvoldoende aanleiding voor twijfel aan dit standpunt van verweerder. Dit betekent dat verweerder in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van vergunninghouder bij de kap van de Grove den dan het belang van behoud van de boom. Verweerder heeft op grond van artikel 4.1.1 van het Velbeleid terecht een omgevingsvergunning verleend voor de kap van deze boom.
-
Omvang van de herplantplicht
20. Onder punt 16.3 van de tussenuitspraak heeft de rechtbank tot slot geoordeeld dat verweerder nader moet motiveren dat in deze zaak geen sprake is van een illegale velling als bedoeld in artikel 5.2.1 van het Velbeleid en wat dit betekent voor de omvang van de herplantplicht.
21. Verweerder heeft in de aanvullende motivering toegelicht dat het juist is dat
artikel 5.2.1 van het Velbeleid niet beperkt is tot situaties waarbij geen omgevingsvergunning zou zijn verleend, maar dat dit artikel ook ziet op situaties waarbij achteraf wordt vastgesteld dat er wel een vergunning zou zijn verleend. Wel is verweerder van mening dat dit artikel een autonome regeling is die ziet op situaties waarbij er - los van de aanvraag om een vergunning - kap van bomen heeft plaatsgevonden. In dit geval had vergunninghouder een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend. Verweerder heeft in de bijgevoegde brief van 16 april 2018 vergunninghouder in kennis gesteld over de voortgang van de behandeling van de aanvraag en daarin opgenomen dat het vellen van de bomen akkoord is met herplantplicht. Hoewel hiermee formeel geen vergunning is verleend, heeft vergunninghouder dit wel zo opgevat en heeft hij de bomen gekapt voordat de vergunning was verleend. Gelet op die mededeling die voor meerdere uitleg vatbaar is, is verweerder van mening dat er geen sprake is van een illegale velling als bedoeld in artikel 5.2.1 van het Velbeleid. Als de rechtbank deze redenering niet volgt, dan is verweerder subsidiair van mening dat er in dit geval bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het Velbeleid rechtvaardigen. Voor het bepalen van de omvang van de herplantplicht kon daarom redelijkerwijs uit worden gegaan van de in hoofdstuk 5 van het Velbeleid opgenomen richtlijnen in tabel 3.
22. Eiser voert aan dat wel sprake is van een illegale velling, omdat ten tijde van het kappen er nog geen omgevingsvergunning was verleend. Uit de brief van 16 april 2018 blijkt duidelijk dat het hier niet om een vergunningverlening gaat. Vergunninghouder wist of kon weten dat pas (zes weken na vergunningverlening) mocht worden overgegaan tot het kappen. Verweerder heeft dan ook onterecht bij het bepalen van de omvang van de herplantplicht aangesloten bij de richtlijnen zoals opgenomen in tabel 3 in plaats van tabel 4. Het Velbeleid bevat geen hardheidsclausule en er doet zich ook geen bijzondere situatie voor die afwijking van dit beleid zou rechtvaardigen.
23. De rechtbank is het met eiser eens. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een illegale velling. Uit de mededeling in de brief van 16 april 2018 heeft vergunninghouder in redelijkheid niet mogen afleiden dat er een vergunning voor de kap van de bomen was verleend. In deze brief staat duidelijk dat de aanvraag om een omgevingsvergunning in behandeling is en dat verweerder de termijn om op deze aanvraag te beslissen heeft verlengd. De rechtbank ziet in de opstelling van artikel 5.2.1 van het Velbeleid geen ruimte voor een autonome regeling zoals verweerder die voorstaat. Verder laat het Velbeleid ook geen ruimte om onder bijzondere omstandigheden af te wijken van dit artikel. Dit betekent dat verweerder bij het bepalen van de omvang van de herplantplicht had moeten aansluiten bij tabel 4 van het Velbeleid. De beroepsgrond slaagt.
24. De rechtbank heeft echter ook geconstateerd dat de boombeheerder van verweerder het perceel heeft bezocht en dat er vier bomen zijn herplant in de voortuin. Het gaat om een Linde met een stamdiameter van meer dan 10 cm en drie wintergroene eiken met een stamdiameter tussen de 3 en 5 cm. Vergunninghouder heeft hiermee meer bomen geplant dan hij volgens de omgevingsvergunning verplicht was. Weliswaar hebben deze bomen een kleinere stamdiameter dan volgens tabel 4 van toepassing zou zijn, maar de rechtbank is niet gebleken dat eiser hierdoor is benadeeld. De rechtbank beschouwt de onjuiste toepassing van tabel 3 voor het bepalen van de omvang van de herplantplicht dan ook niet als een grond voor vernietiging van het bestreden besluit op dit punt.
25. De beroepsgronden voor zover die zien op het kappen van de bomen slagen niet. De rechtbank is, gelet op wat zij hiervoor onder 8.1 en 8.2 heeft overwogen, van oordeel dat verweerder met de aanvullende motivering de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken in het bestreden besluit niet heeft hersteld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van een vrijstaande veranda met sauna en een houtkachel. Zoals eerder overwogen, zal verweerder een nieuw besluit op eisers bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De termijn daarvoor wordt bepaald op zes weken na de dag van verzending van deze einduitspraak.
26. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
27. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).