ECLI:NL:RBMNE:2020:2942

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2535
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens te late indiening en onvoldoende bewijs van ontvangst van het bestreden besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), waarbij haar loongerelateerde WGA-uitkering was beëindigd. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. Eiseres had onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij het bestreden besluit niet had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat uit de gedragingen van eiseres kon worden afgeleid dat zij het besluit wel had ontvangen, en er was geen verschoonbare reden om van niet-ontvankelijkheid af te zien.

Het procesverloop begon met een besluit van 30 januari 2018, waarin eiseres een WGA-uitkering werd toegekend. Na bezwaar van een derde partij werd dit besluit op 27 juli 2018 ingetrokken. Eiseres stelde dat zij het bestreden besluit niet had ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat het bestuursorgaan aannemelijk had gemaakt dat het besluit op de juiste wijze was verzonden. De rechtbank wees op de verplichtingen van het bestuursorgaan om de verzending aan te tonen, maar concludeerde dat de omstandigheden in deze zaak erop wezen dat eiseres het besluit wel had ontvangen.

De rechtbank benadrukte dat eiseres, zelfs als zij het besluit niet had ontvangen, te laat was met het indienen van haar beroep, aangezien zij op 25 maart 2019 al op de hoogte was gesteld van de beëindiging van haar uitkering. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen omstandigheden had aangevoerd die de overschrijding van de beroepstermijn zouden rechtvaardigen. Uiteindelijk werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2535

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: E. de Witte).

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend van 1 november 2017 tot 15 maart 2019. Eiseres is voor 80-100% arbeidsongeschikt verklaard.
Op 9 maart 2018 heeft de heer [A] hiertegen bezwaar ingesteld. Hij stelt dat eiseres niet bij hem in dienst was.
Bij besluit van 27 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de heer [A] gegrond verklaard en het primaire besluit ingetrokken. De loongerelateerde WGA-uitkering van eiseres is met ingang van 15 maart 2019 beëindigd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 5 juni 2020. Eiseres was daarbij aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Volgens artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een beroep binnen zes weken nadat het besluit bekend is gemaakt worden ingediend. In artikel 3:41 van de Awb staat hoe een besluit bekend kan worden gemaakt. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift niet te
verwijten is. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
2. Eiseres voert aan dat zij het bestreden besluit destijds niet heeft ontvangen. Zij heeft enkel de begeleidende brief van 27 juli 2018 ontvangen. Eiseres voert verder aan dat zij pas tijdens de hoorzitting op 27 juni 2019 bekend is geworden met het bestreden besluit. Zij heeft niet eerder contact opgenomen met het Uwv, omdat zij dacht dat het onderzoek naar haar recht op een WIA-uitkering nog liep. Op 25 maart 2019 heeft eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet aangevraagd.
3. Uit vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de CRvB) van 10 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2777) volgt dat indien de geadresseerde stelt dat zij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, het in beginsel aan het bestuursorgaan is om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie.
4. Het bestreden besluit is gedateerd op 27 juli 2018. Dit betekent dat bij toezending van dit besluit op die dag, de beroepstermijn is aangevangen op 28 juli 2018 en de termijn om beroep in te stellen eindigde op 7 september 2018. De termijn voor het indienen van het beroepschrift was op 27 juni 2019, de dag waarop eiseres het beroepschrift heeft ingediend, dus overschreden.
5. Eiser heeft ter zitting gezegd dat zij de begeleidende brief van 27 juli 2018 wel heeft ontvangen, maar het bestreden besluit niet. Daarnaast heeft eiseres ter zitting toegelicht dat zij op 25 maart 2019 telefonisch te horen heeft gekregen dat haar WIA-uitkering met ingang van 15 maart 2019 is beëindigd.
6. Bij brief van 23 oktober 2019 heeft verweerder laten weten niet over een verzendadministratie te beschikken. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres het bestreden besluit destijds wel moet hebben ontvangen en bekend was met de inhoud van dit besluit. In de begeleidende brief van 27 juli 2018 wordt aangegeven dat verweerder een beslissing op het bezwaar heeft genomen (het bestreden besluit) en dat de beslissing als bijlage is bijgevoegd. Het is bij het Uwv gebruikelijk dat de begeleidende brief inclusief beslissing op bezwaar in dezelfde enveloppe worden gedaan. Volgens verweerder blijkt uit de begeleidende brief duidelijk dat er een beslissing is genomen. Op 13 juli 2018 is hiervoor een vooraankondiging uitgegaan. Daarnaast vindt verweerder het opvallend dat eiseres op 25 maart 2019 een aanvraag voor een WW-uitkering heeft gedaan met ingang van 15 maart 2019. Na de afwijzing van de WW-uitkering heeft eiseres op 30 maart 2019 per 16 maart 2019 wel een aanvraag om een WIA-uitkering ingediend. Eiseres heeft na het bestreden besluit van 27 juli 2018 geen bericht meer gehad over de beëindiging van haar WIA-uitkering op 15 maart 2019. Verweerder heeft op 25 februari 2020 een telefoonnotitie van 16 juli 2018 overgelegd. Hieruit blijkt volgens verweerder dat eiseres op 16 juli 2018 is geïnformeerd over de beëindiging van haar uitkering per 15 maart 2019.
7. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is geadresseerd aan het juiste adres van eiseres, [.] te Utrecht. De rechtbank stelt verder vast dat het bestreden besluit niet aangetekend verstuurd is en verweerder geen verzendadministratie heeft overgelegd. Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
8. Op grond van vaste rechtspraak van de CRvB kan echter de verzending van een besluit zonder nader bewijs worden aangenomen, indien uit beschikbare gegevens kan worden afgeleid dat het desbetreffende besluit wel moet zijn ontvangen. Het gaat dan met name om gevallen waarin naar aanleiding van het verzonden besluit door belanghebbende handelingen zijn verricht waaruit moet worden afgeleid dat de aanbieding van het poststuk met het besluit aan het adres van de belanghebbende heeft plaatsgevonden. Ook uit de houding en het gedrag van de belanghebbende kan worden afgeleid dat hij het betreffende besluit wel moet hebben ontvangen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 8 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:91).
9. Een dergelijke situatie doet zich hier voor. Eiseres heeft op 13 juli 2018 een vooraankondiging op het bestreden besluit en vervolgens de begeleidende brief van 27 juli 2018 ontvangen. Daarnaast blijkt uit de telefoonnotitie dat eiseres op 16 juli 2018 contact heeft gehad met het Uwv over de (mogelijke) beëindiging van haar uitkering. De rechtbank stelt vast dat eiseres niets heeft ondernomen om de beschikking over het bestreden besluit te krijgen. Ook na de ontvangst van de begeleidende brief van 27 juli 2018 ondernam eiseres geen actie. Tijdens de hoorzitting op 27 juni 2019 gaf eiseres in eerste instantie aan dat zij niet meer wist of zij tegen het bestreden besluit beroep had ingesteld, maar dat ze het zich niet kan voorstellen dat zij dit niet had gedaan. Toen verweerder aangaf dat uit het systeem blijkt dat er geen beroep was ingesteld, verklaarde eiseres dat zij het bestreden besluit nooit had ontvangen.
Deze houding van eiseres tijdens de hoorzitting acht de rechtbank heel opvallend, omdat eiseres pas verklaart dat zij het bestreden besluit niet heeft ontvangen wanneer verweerder haar confronteert met de gegevens in het systeem. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank eiseres’ ontkenning van de ontvangst van het bestreden besluit niet geloofwaardig.
10. Gelet op wat hiervoor onder 9. is overwogen is de verzending van het besluit van 27 juli 2018 aannemelijk. Het beroepschrift is ontvangen op 27 juni 2019, dit is na afloop van de beroepstermijn. Het beroepschrift is dus te laat ingediend.
11. Maar ook indien eiseres moet worden gevolgd in haar stelling dat zij het bestreden besluit niet kort na 27 juli 2018 heeft ontvangen is eiseres te laat met het indienen van het beroep. Op de zitting is namelijk duidelijk geworden dat eiseres in ieder geval op 25 maart 2019 telefonisch door verweerder op de hoogte is gesteld van het feit dat haar WIA-uitkering bij besluit van 27 juli 2018 is beëindigd met ingang van 15 maart 2019. Eiseres heeft toen niet binnen een redelijke termijn, die in de rechtspraak op twee weken is gesteld, alsnog beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
12. Eiseres heeft verder geen omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat zij niet binnen de daarvoor geldende termijn beroep had kunnen instellen. Gelet hierop is er geen sprake van omstandigheden op grond waarvan de overschrijding van de beroepstermijn niet verwijtbaar is te achten in de zin van artikel 6:11 van de Awb.
13. Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 17 juli 2020 door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.