ECLI:NL:RBMNE:2020:3207

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2020
Zaaknummer
UTR 20/822
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na niet tijdig aanleveren van gevraagde gegevens

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw). Eiseres ontving bijstand van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. In september 2019 verzocht verweerder eiseres om bepaalde gegevens in te leveren, waaronder bankafschriften en betaalbewijzen van vliegtickets. Eiseres heeft niet tijdig de gevraagde gegevens aangeleverd, wat leidde tot de opschorting van haar bijstandsuitkering per 16 september 2019. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze opschorting en heeft ook de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn ingeleverd. Uiteindelijk heeft verweerder op 31 oktober 2019 besloten om de bijstandsuitkering van eiseres in te trekken.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar verweerder verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft moeten beoordelen of de intrekking van de bijstandsuitkering rechtmatig was. Eiseres voerde aan dat de hersteltermijn onredelijk kort was en dat zij afhankelijk was van derden voor het verkrijgen van de benodigde informatie. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet tijdig en adequaat had gereageerd op het verzoek om informatie van verweerder. De rechtbank concludeerde dat eiseres in verzuim was en dat er geen aanleiding was om haar verminderd of niet verwijtbaar te achten.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de intrekking van de bijstandsuitkering per 16 september 2019 rechtmatig was. De rechtbank wees erop dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor het tijdig aanleveren van de gevraagde gegevens en dat het niet tijdig ontvangen van informatie van derden niet als excuus kon dienen. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/822

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Zwiers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: J. de Roos).

Inleiding

Eiseres krijgt van verweerder een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
In verband met dossieronderzoek heeft verweerder eiseres op 6 september 2019 gevraagd om vóór 16 september 2019 een aantal gegevens in te leveren, waaronder de betaalbewijzen van haar vliegtickets naar Irak en Canada en bankafschriften van al haar bank- en spaarrekeningen over de periode van 1 mei 2019 tot en met 31 augustus 2019.
In reactie hierop heeft eiseres op 12 september 2019 een verklaring van haarzelf en van [A] alsmede een aantal bankafschriften ingeleverd.
Volgens verweerder heeft eiseres niet alle gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn ingeleverd. De bankafschriften zijn niet compleet en het betaalbewijs van het vliegticket naar Irak ontbreekt. Om die reden heeft verweerder op 25 september 2019 besloten om de bijstand van eiseres op grond van de Pw [1] met ingang van 16 september 2019 op te schorten. Verweerder heeft eiseres hierbij in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen, door uiterlijk vóór 3 oktober 2019 alsnog de volledige gegevens te overleggen.
Eiseres heeft tegen de opschorting geen bezwaar gemaakt. Ook heeft zij de gevraagde gegevens niet alsnog ingeleverd.
Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 31 oktober 2019 (het primaire besluit) het recht van eiseres op bijstand op grond van de Pw [2] per 16 september 2019 ingetrokken, omdat eiseres niet binnen de gestelde herstelverzuimtermijn alsnog de gevraagde gegevens heeft overgelegd.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft zij een verklaring van de SNS-bank van 4 september 2019 overgelegd, waaruit blijkt dat zij haar bankrekening bij de SNS-bank vanaf 25 september 2011 niet meer gebruikt en deze bankrekening is geblokkeerd.
Bij besluit van 14 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens verweerder heeft hij in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking van de bijstand gebruik gemaakt. Verweerder ziet geen aanleiding om de in bezwaar ingeleverde verklaring van de SNS-bank alsnog bij de besluitvorming te betrekken.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 14 juli 2020 plaatsgevonden via Skype. Partijen hebben zich op zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

De beoordeling van de rechtbank

1. De rechtbank moet beoordelen of de intrekking van het recht op bijstand per 16 september 2019 op grond van de Pw [3] in rechte stand houdt. In dat kader stelt de rechtbank vast dat eiseres niet binnen de gestelde hersteltermijn aan verweerder de gevraagde gegevens heeft verstrekt. Eiseres heeft de ontbrekende bankafschriften en het betaalbewijs van het vliegticket naar Irak namelijk niet vóór 3 oktober 2019 alsnog bij verweerder ingeleverd. Dat betekent dat eiseres in verzuim is. Vervolgens is de vraag of eiseres hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken [4] .
2. Eiseres heeft in dit verband aangevoerd dat de (herstel)termijn onredelijk kort was. Eiseres heeft zich naar aanleiding van de brief van 6 september 2019, waarin verweerder haar vraagt om een aantal gegevens, gewend tot een medewerker van Sociale Zaken van verweerder. Eiseres heeft aangegeven dat ze informatie had opgevraagd bij de SNS-bank, maar dat ze niet wist wanneer ze die informatie van de SNS-bank zou krijgen. Hieruit had het verweerder, aldus eiseres, duidelijk moeten zijn dat de gestelde (herstel)termijn voor eiseres te kort is. Zij is hiervoor namelijk afhankelijk van derden en ze heeft pas op 4 november 2019 per e-mail de gevraagde gegevens van de SNS-bank ontvangen.
3. De rechtbank geeft eiseres op dit punt geen gelijk. De rechtbank ziet in de stellingen van eiseres geen aanknopingspunten om haar verminderd of niet verwijtbaar te achten. Eiseres heeft niet met schriftelijke bewijsstukken onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat en wanneer zij zich heeft gemeld bij verweerder en de SNS-bank. De informatieplicht op grond van de Pw [5] rust op eiseres. De rechtbank kan niet vaststellen dat eiseres tijdig en adequaat actie heeft ondernomen op het (herhaalde) verzoek om informatie van verweerder. Dat eiseres voor de ontvangst van die informatie afhankelijk is van derden, maakt niet dat haar geen verwijt kan worden gemaakt als die informatie niet tijdig aan verweerder wordt verstrekt. De bankrekening bij de SNS-bank staat op naam van eiseres, daaruit mag verondersteld worden dat eiseres zelf in staat is de betreffende gegevens omtrent de bankrekening bij de SNS-bank op te vragen. Dat de SNS-bank de gevraagde gegevens niet tijdig aan eiseres heeft kunnen of willen verstrekken, is niet onderbouwd of gebleken. Daarbij komt dat het op de weg van eiseres ligt om eventueel tijdig om uitstel van de termijn te vragen bij verweerder. Als zij dat nalaat, komen de consequenties daarvan voor haar rekening.
4. Eiseres heeft in dit verband ook gesteld dat zij het opschortingsbesluit van 25 september 2019 pas op 31 oktober 2019 heeft ontvangen. Zij heeft op 31 oktober 2019 drie brieven van verweerder, voorzien van uiteenlopende verzenddata, ontvangen. Dit vindt eiseres ongebruikelijk. Om die reden is het volgens eiseres aan verweerder om met een interne verzendadministratie aan te tonen dat de brief van 25 september 2019 op of kort na die datum daadwerkelijk ter post is bezorgd.
5. De rechtbank geeft eiseres ook op dit punt geen gelijk. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het opschortingsbesluit van 25 september 2019 aan eiseres is toegezonden en dat zij het besluit heeft ontvangen. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om te betwijfelen dat het besluit daadwerkelijk op 25 september 2019 is verzonden. Daarbij hecht de rechtbank waarde aan het gegeven dat het besluit, net als het primaire en bestreden besluit, is voorzien van een verzenddatum en op juiste wijze is geadresseerd. Hiertegenover staat slechts de blote stelling van eiseres dat zij het besluit van 25 september 2019 op veel latere datum heeft ontvangen. Deze stelling, zonder nadere toelichting of onderbouwing, geeft de rechtbank onvoldoende aanleiding om aan de daadwerkelijke verzending op 25 september 2019 te twijfelen. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:934. De rechtbank ziet in dit betoog dan ook geen aanleiding om de gestelde (herstel)termijn onredelijk kort te achten.
6. Eiseres heeft ten slotte ter zitting gesteld dat zij het onnodig formalistisch van verweerder vindt dat hij niet alsnog de in bezwaar overgelegde verklaring van de SNS-bank in de beoordeling betrekt. Op basis van die verklaring is het recht van eiseres op bijstand namelijk vast te stellen, aldus eiseres.
7. De rechtbank verwerpt deze stelling van eiseres. Aan het feit dat eiseres in bezwaar alsnog een verklaring van de SNS-bank van 4 november 2019 heeft overgelegd komt, anders dan eiseres heeft betoogd, geen betekenis toe. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [6] komt in beginsel in het geval van een intrekking na opschorting van de bijstand geen betekenis toe aan gegevens of stukken die tijdens de bezwaar- of (hoger)beroepsfase alsnog zijn verstrekt. Dit kan anders zijn indien de betrokkene aannemelijk maakt dat het gaat om gegevens of stukken die hij redelijkerwijs niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft kunnen verstrekken. Zoals onder 3 en 5 is overwogen is daarvan in dit geval geen sprake.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 5 augustus 2020 gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak voor zover nodig alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 54, eerste lid, van de Pw
2.Artikel 54, vierde lid, van de Pw
3.Artikel 54, vierde lid, van de Pw
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 9 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2327.
5.Artikel 17, eerste lid, van de Pw
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 19 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1826