In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren. De eiser had een aanvraag voor urgentie bij de toewijzing van een sociale huurwoning ingediend, welke door verweerder op 10 april 2019 werd afgewezen. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 2 oktober 2019 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 29 januari 2020 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. S.J. Weijerveld, terwijl verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 10 april 2020 verweerder de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder diende te motiveren waarom geen sprake was van mantelzorg, zoals bedoeld in de Huisvestingsverordening Gooise Meren 2018. De rechtbank oordeelde dat het medisch advies van A-REA niet zorgvuldig tot stand was gekomen, omdat relevante informatie van de mantelzorger niet was meegenomen in de beoordeling.
In de einduitspraak concludeert de rechtbank dat verweerder het gebrek niet heeft hersteld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Verweerder wordt opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij opnieuw een sociaal-medisch onderzoek moet plaatsvinden. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 1.312,50 zijn vastgesteld. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier.