5.2De rechtbank overweegt dat de stelling van eisers dat de stortingen bedragen zijn die van de rekening van eiseres komen, niet nader onderbouwd is met bijvoorbeeld bankafschriften van de rekening van eiseres waaruit dezelfde opnames blijken. Zonder onderbouwing, die ontbreekt, kan aan deze stelling niet de waarde worden gehecht die eisers daaraan gehecht willen zien. Eisers stelling dat hij geld heeft uitgeleend is niet nader onderbouwd. Het is bovendien niet objectief en controleerbaar dat een storting op eisers bankrekening een terugbetaling van een lening betreft. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eisers het standpunt van verweerder dat sprake is van inkomsten niet hebben kunnen weerleggen. De herziening van het recht op bijstand kan dus in stand blijven. De beroepsgrond slaagt niet.
Intrekking over de periode december 2014 – oktober 2018
6. Verweerder heeft het recht op bijstand ingetrokken over de periode van 1 december 2014 tot en met 30 oktober 2018 (de intrekkingsperiode), omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. In de intrekkingsperiode beschikten eisers over middelen en/of inkomsten om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. Daarvan hebben eisers geen melding gemaakt, zodat de inlichtingenplicht van artikel 17 van de Pw is geschonden. Het recht op bijstand kan niet worden vastgesteld vanwege het ontbreken van een deugdelijke administratie. Er is onduidelijkheid over de arbeidscontracten, de werktijden en het loon dat eiser ontving. Zo heeft eiser in acht jaar tijd amper loonsverhoging gekregen en zijn er vijf verschillende data van indiensttreding op de loonstroken vermeld, terwijl het om dezelfde werkgever gaat. Verder komt het op het arbeidscontract met startdatum 1 januari 2018 genoemde loon van € 559,20 netto per maand voor 5 uur werk per week niet overeen met de door eiser ingeleverde inkomstenformulieren en loonstroken waarop staat dat eiser gemiddeld 20 uur per maand werkt en netto € 211,05 verdient. Daarnaast zijn er waarnemingen verricht, waaruit blijkt dat eiser op tijdstippen werkzaamheden heeft verricht, terwijl eiser deze dagen niet of onjuist gewerkte tijdstippen heeft opgegeven aan verweerder. Verder zijn er in de periode 1 december 2014 tot 1 november 2018 structureel overschrijvingen van relatief kleine bedragen met omschrijvingen als “kapper” en “knippen”. Ook zijn er in de periode 8 december 2011 tot 1 november 2018 veelvuldig niet gemelde contante stortingen zichtbaar. Eiser kreeg met zijn kapperswerkzaamheden op verschillende wijze betaald, waardoor een volkomen onduidelijke situatie is ontstaan waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De ontstane onduidelijkheid en problemen met de boekhouding van eisers werkgever komen voor rekening en risico van eisers.
7. Eisers voeren aan dat van een schending van de inlichtingenplicht geen sprake is. De conclusie dat eiser meer zou hebben gewerkt dan hij heeft opgegeven kan niet worden getrokken uit de urenlijsten, salarisstroken en waarnemingen. Dat de werkgever een puinhoop maakte van de administratie kan eisers niet worden tegengeworpen. Uit de waarnemingen blijkt niet dat eiser meer uren werkte dan hij opgaf. Hoogstens kan worden vastgesteld dat een enkele keer de urenlijst niet overeenkwam met de dagen waarop gewerkt was. De bijschrijvingen op de ING -rekening van klanten zijn verrekend met het salaris dat eiser van zijn werkgever ontving. Het is eisers niet gelukt om de administratie van de (ex-)werkgever over te leggen, zodat zij hun stellingen niet kunnen onderbouwen. Eiser heeft zijn arbeidsovereenkomst vrijwel blind getekend, nu hij amper kan lezen en schrijven en hij zijn werkgever vertrouwde.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het recht op bijstand over de intrekkingsperiode niet is vast te stellen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.