ECLI:NL:RBMNE:2020:4230

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
UTR 19/4987
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor kosten woninginrichting op basis van individuele omstandigheden

In deze zaak heeft eiser, die sinds 1997 een asielaanvraag heeft ingediend en in 2008 een verblijfsvergunning heeft gekregen, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting. Eiser woont sinds 2008 zelfstandig in Utrecht en ontvangt sinds 2011 een bijstandsuitkering. De aanvraag voor bijzondere bijstand van € 5.000,- is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht afgewezen, omdat eiser deze kosten uit zijn eigen inkomen of vermogen moet kunnen betalen. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen een eerdere afwijzing van een soortgelijke aanvraag in 2017.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat eiser niet behoort tot de bijzondere doelgroepen die in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. De rechtbank oordeelt dat eiser, gezien zijn financiële situatie en het feit dat hij al jaren een bijstandsuitkering ontvangt, in staat moet worden geacht om te reserveren voor de kosten van woninginrichting. De rechtbank heeft ook overwogen dat de omstandigheid dat eiser een verblijfsvergunning heeft gekregen op basis van het generaal pardon, op zichzelf geen bijzondere omstandigheid vormt die recht geeft op bijstand.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat niet is aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die het verstrekken van bijstand rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan op 21 juli 2020, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4987

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

21 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. H.K. Jap A Joe),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Hofstee).

Inleiding en Procesverloop

1. Eiser heeft op 18 maart 1997 een asielaanvraag ingediend. Aan eiser is in 2008 een verblijfsvergunning toegekend in het kader van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude vreemdelingenwet (generaal pardon).
1.1.
Met ingang van 21 mei 2008 heeft eiser een zelfstandige woonruimte in Utrecht. Met ingang van 1 december 2011 ontvangt eiser een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Eiser heeft op 9 mei 2017 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van inrichting voor een bedrag van € 5.000,-. Deze aanvraag is bij besluit van 24 mei 2017 afgewezen. Hiertegen heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Eiser heeft op 28 maart 2019 een nieuwe aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van inrichting van voormelde woning voor een bedrag van € 5.000,-.
1.3.
Verweerder heeft eisers aanvraag bij besluit van 12 april 2019 (het primaire besluit) afgewezen, omdat hij deze kosten van zijn eigen inkomen of vermogen moet betalen. Eiser behoort niet tot de bijzondere doelgroepen die voor de kosten van woninginrichting in aanmerking kunnen komen.
1.4.
Bij besluit van 10 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser ontvangt vanaf december 2011 een bijstandsuitkering en al meerdere jaren de individuele inkomenstoeslag. Eiser wordt geacht in staat te zijn van dit minimuminkomen te kunnen reserveren om in de kosten van woninginrichting te voorzien. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij de kosten van woninginrichting niet heeft kunnen voldoen door middel van gespreide betaling achteraf. Het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichtingen is volgens verweerder geen bijzondere omstandigheid die in het individuele geval het verlenen van bijstand rechtvaardigt. Eiser behoort niet tot een van de doelgroepen waarvoor verweerder een zogenaamd buitenwettelijk begunstigend beleid hanteert voor het verstrekken van bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting. [1] Tot slot is niet gebleken van dringende redenen als bedoeld in het buitenwettelijk begunstigend beleid van verweerder. [2]
1.5.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft via skype plaatsgevonden op 21 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.6.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

2. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
3. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4. Kosten van woninginrichting zijn kosten die worden gerekend tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor kan verweerder alleen bijstand verlenen indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
5. Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat de omstandigheid dat een vreemdeling op grond van het generaal pardon een verblijfsvergunning heeft gekregen op zichzelf niet maakt dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 35, van de Pw. Ook in dat geval moet verweerder dus onderzoeken of op grond van de individuele omstandigheden is voldaan aan de voorwaarden van artikel 35, eerste lid, van de Pw. [3]
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid van de Pw, nu eiser reeds sinds december 2008 over zelfstandige woonruimte beschikt, sinds december 2011 een bijstandsuitkering heeft en sinds een aantal jaren een individuele inkomenstoeslag ontvangt. Gelet hierop mag van eiser worden verwacht dat hij van dit inkomen had kunnen reserveren voor zijn inrichtingskosten.
7. Indien er geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Pw, voert verweerder voor een aantal doelgroepen een buitenwettelijk begunstigend beleid wanneer het gaat om kosten van woninginrichting.
8. Tussen partijen is in geschil of eiser behoort tot een van de doelgroepen waarvoor verweerder een zogenaamd buitenwettelijk begunstigend beleid hanteert voor het verstrekken van bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting. Volgens eiser behoort hij tot de groep zoals vermeld in artikel 17, aanhef en onder a, van de RBBU: personen die een verblijfsvergunning hebben gekregen en op basis van de taakstelling huisvesting vluchtelingen voor de eerste maal in Utrecht een woning krijgen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij behoort tot een van de doelgroepen van artikel 17, eerste lid, van de RBBU en daarmee ook niet gelijkgesteld kan worden. Immers, hij heeft een vergunning gekregen naar aanleiding van het generaal pardon, niet zijnde vanwege een status als vluchteling, en nergens uit blijkt dat hij de woning toegewezen heeft gekregen op basis van de taakstelling huisvesting vluchtelingen.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van
drs. S.S. Mazaheri, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2020.
griffier rechter
de rechter is verhinderd te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 17, eerste lid, van de Richtlijnen bijzondere bijstand Utrecht (RBBU) en nader uitgewerkt in het Handboek Stimulansz van de gemeente Utrecht.
2.Artikel 20, eerste lid, van de RBBU.
3.Centrale Raad van Beroep, 10 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1001; 2 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:794 en 29 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2235.