2.5.Bij de besluiten van 9 mei 2019 en 11 juli 2019 (de primaire besluiten) heeft verweerder
besloten dat eiseres eigenrisicodrager is voor de WGA-uitkering van werknemer. Verweerder betaalt de WGA-uitkering aan werknemer en zal deze kosten achteraf bij eiseres in rekening brengen. Bij besluit van 17 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder overwogen dat eiseres vanaf 8 april 2019 het financiële risico draagt voor de WGA-uitkering van werknemer. Eiseres is namelijk eigenrisicodrager voor de WGA en werknemer was op de eerste ziektedag (10 april 2017) bij eiseres in dienst. In zijn beslissing van 6 juni 2017 heeft verweerder ten onrechte een Ziektewet-uitkering toegekend aan werknemer per 10 april 2017. Werknemer voldeed namelijk niet aan de voorwaarden voor een no-riskpolis. Met het ‘herstelbesluit’ van 17 juli 2017 is volgens verweerder deze fout hersteld. Verweerder heeft daarom het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Vanwege de door verweerder gemaakte fout heeft verweerder besloten om de onterecht uitbetaalde Ziektewet-uitkering niet van eiseres terug te vorderen.
3. Eiseres voert aan dat zij niet de kosten van de WGA-uitkering van werknemer moet dragen. Zij is weliswaar eigenrisicodrager voor de WGA, maar de WGA-uitkering van werknemer komt niet voor haar rekening. Werknemer heeft namelijk aansluitend op een no-risk Ziektewet-uitkering een WGA-uitkering toegekend gekregen. De Ziektewet-uitkering is nooit geëindigd met als reden dat werknemer niet aan de no-risk voorwaarden zou voldoen.
4. Daarnaast voert eiseres aan dat het besluit in strijd is met het vertrouwens-, zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Bij de aanvraag van de Ziektewet-uitkering is aangegeven dat werknemer aan de no-risk voorwaarden voldeed. Deze aanvraag is door verweerder gehonoreerd. Na het telefonisch contact tussen verweerder en werknemer is nogmaals onderzocht of werknemer voldeed aan de voorwaarden voor ziekengeld op grond van de no-risk polis. Verweerder heeft vervolgens in het tweede besluit van 17 juli 2017 bevestigd dat werknemer in aanmerking komt voor de no-risk polis. Uit het ‘herstelbesluit’ waar verweerder op wijst volgt volgens eiseres niet dat ten onrechte zou zijn vastgesteld dat de no-risk polis van toepassing is. Verweerder licht ook niet toe waarom geen sprake is van een no-risksituatie. Daarom stelt eiseres dat zij in alle redelijkheid erop mocht vertrouwen dat werknemer recht had op ziekengeld en dat eiseres daarom op grond van artikel 82, zesde lid, van de Wet WIA niet het risico van betaling van de WGA-uitkering van werknemer draagt.
5. Verweerder heeft in het aanvullend verweerschrift aangegeven dat in het ‘herstelbesluit’ van 17 juli 2017 weliswaar staat dat de Ziektewet-uitkering is voortgezet op de grondslag dat het dienstverband is beëindigd, maar de werkelijke herzieningsreden is dat werknemer geen recht had op een no-riskpolis. Hiervoor heeft verweerder gekozen, omdat de uitkering niet van eiseres zou worden teruggevorderd. Verweerder geeft verder aan dat werknemer geen verleden van arbeidsongeschiktheid heeft. Er is geen reden op grond waarvan werknemer recht heeft op een no-riskpolis.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Het vertrouwensbeginsel brengt voorts met zich dat aldus gewekte verwachtingen worden gehonoreerd, indien deze gerechtvaardigd zijn, tenzij bij afweging van alle betrokken belangen, waarbij het belang van degene bij wie de gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt zwaar weegt, zwaarder wegende belangen, het algemeen belang of belangen van derden, aan het honoreren van de verwachtingen in de weg staan.
7. De rechtbank stelt vast dat uit artikel 82, zesde lid, van de Wet WIA volgt dat een eigenrisicodrager niet het risico van betaling van een WGA-uitkering draagt als de uitkering wordt toegekend aan een verzekerde die uit de dienstbetrekking waaruit de WGA-uitkering is ontstaan recht had op ziekengeld. De rechtbank merkt hierbij op dat het recht hebben op een Ziektewet-uitkering niet hetzelfde is als de toekenning daarvan (zo ook ECLI:NL:GHARL:2019:7008, r.o. 4.9. en 4.10.). De rechtbank constateert echter dat in beide besluiten van 17 juli 2017 niet staat dat het besluit van 6 juni 2017, waarin is vermeld dat werknemer voldoet aan de voorwaarden voor een no-riskpolis, wordt ingetrokken of dat toekenning van het ziekengeld aan werknemer onterecht was. De rechtbank concludeert dat, als werknemer inderdaad ten onrechte ziekengeld heeft ontvangen, deze fout niet is hersteld. Het ‘herstelbesluit’ van 17 juli 2017, met als onderwerp ‘Herziening Ziektewet-uitkering’, ziet enkel op de hoogte van de Ziektewet-uitkering. Het tweede besluit van 17 juli 2017, met als onderwerp ‘Toekenning Ziektewet-uitkering, bevestigt juist dat werknemer voldoet aan de eisen voor een no-riskpolis en dat hij recht heeft op een Ziektewet-uitkering per 10 april 2017. 8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in eerste instantie door het besluit van 6 juni 2017 en daarna door de bevestiging in het tweede besluit van 17 juli 2017 het vertrouwen heeft gewekt bij eiseres dat haar werknemer recht heeft op ziekengeld en dat eiseres dus niet het risico zou dragen voor een eventuele latere WGA-uitkering van werknemer. Verweerder heeft vervolgens in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld door in de primaire besluiten van 9 mei 2019 en 11 juli 2019 aan eiseres mede te delen dat zij eigenrisicodrager is voor de WGA-uitkering van werknemer en dat de kosten op haar verhaald zullen worden. De rechtbank neemt hierbij ook in overweging dat de primaire besluiten zijn genomen nadat de bezwaartermijn met betrekking tot de toekenning van de WGA-uitkering was verlopen. Eiseres verkeerde toen echter nog in de veronderstelling dat werknemer recht had op ziekengeld en dat zij dus niet het risico van betaling droeg. Verweerder heeft daarmee eiseres ook beperkt in haar mogelijkheden tot rechtsbescherming. De grond slaagt.
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet, gelet op het geslaagde beroep op het vertrouwensbeginsel, in het kader van een finale geschilbeslechting aanleiding eveneens de primaire besluiten te herroepen.
10. Omdat het beroep van eiseres gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiseres. Eiseres is bijgestaan door een gemachtigde. Daarom stelt de rechtbank de kosten van eiseres voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
11. Tot slot moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 345,- aan haar vergoeden.