ECLI:NL:RBMNE:2020:4287

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
UTR 19/4603
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de WGA-uitkering en het vertrouwensbeginsel in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde L.B.J. Vrolijk, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door J. de Haan. De zaak betreft de vraag of eiseres als eigenrisicodrager verantwoordelijk is voor de WGA-uitkering van een werknemer, die eerder een Ziektewet-uitkering ontving op basis van een no-riskpolis. Eiseres betwistte de kosten van de WGA-uitkering, stellende dat de werknemer recht had op ziekengeld en dat zij daarom niet het risico van de WGA-uitkering zou moeten dragen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de werknemer zich op 10 april 2017 ziek meldde en dat zijn dienstverband op 16 juli 2017 eindigde. Het UWV had eerder aan de werknemer bevestigd dat hij recht had op een Ziektewet-uitkering op basis van de no-riskpolis. Echter, in latere besluiten heeft het UWV gesteld dat de werknemer geen recht had op deze no-riskpolis, wat leidde tot de primaire besluiten waarbij eiseres als eigenrisicodrager werd aangemerkt voor de WGA-uitkering.

De rechtbank oordeelde dat het UWV in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door eiseres te informeren dat zij verantwoordelijk was voor de WGA-uitkering, terwijl eerder was gewekt dat de werknemer recht had op ziekengeld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroept de primaire besluiten, waarbij het UWV werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het griffierecht moest vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4603

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: L.B.J. Vrolijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J. de Haan).

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2019 (het primaire besluit 1) heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij eigenrisicodrager is voor de WGA-uitkering die de heer [naam] (werknemer) ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Over de periode van 8 april 2019 tot en met 30 april 2019 verhaalt verweerder daarom € 1.749,91 op eiseres. Dit is inclusief het vakantiegeld.
Bij besluit van 11 juli 2019 (het primaire besluit 2) heeft verweerder wederom aan eiseres medegedeeld dat zij eigenrisicodrager is voor de WGA-uitkering van werknemer. Vanaf
8 april 2019 verhaalt verweerder daarom op eiseres gedurende twee maanden 75% van het WIA-maandloon. Dit bedraagt € 1.914,11 bruto per maand, inclusief vakantiegeld. Vanaf
8 juni 2019 dient eiseres 70% van het WIA-maandloon te betalen. Dit bedraagt € 1.786,50 bruto per maand en is inclusief vakantiegeld.
Bij besluit van 17 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Werknemer heeft verklaard niet aan het geding te willen deelnemen en heeft geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan eiseres toe te zenden. De rechtbank heeft bepaald dat kennisneming van stukken met medische gegevens niet wordt toegestaan aan eiseres, maar uitsluitend aan haar gemachtigde.
De zaak is behandeld op een Skype-zitting van 18 augustus 2020. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu werknemer geen toestemming heeft
gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres
te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden
.
2.1.
Tussen partijen is in geschil of de WGA-uitkering van werknemer voor rekening van
eiseres komt. Voordat de rechtbank over gaat tot de bespreking en beoordeling van dit geschil, zet de rechtbank hieronder de belangrijkste gebeurtenissen in deze zaak chronologisch op een rij.
2.2.
Werknemer heeft zich op 10 april 2017 ziek gemeld. Hij was toen bij eiseres werkzaam.
Op 16 juli 2017 is het dienstverband beëindigd. Bij besluit van 6 juni 2017 heeft verweerder aan werknemer meegedeeld dat hij vanaf 10 april 2017 recht heeft op een Ziektewet-uitkering, omdat hij voldoet aan de voorwaarden voor een no-riskpolis. Werknemer heeft hierover met verweerder op 17 juli 2017 telefonisch contact opgenomen, waarin hij aangeeft nooit een arbeidsongeschiktheidsuitkering te hebben gehad en daarom niet aan de voorwaarden voor een no-riskpolis zou voldoen.
2.3.
Bij besluit van 17 juli 2017 (het ‘herstelbesluit’) heeft verweerder aan werknemer
meegedeeld dat zijn Ziektewet-uitkering wordt herzien. De uitkering wordt verlaagd, omdat het dienstverband van werknemer op 16 juli 2017 is beëindigd. Vanaf die datum krijgt hij 70% van het dagloon. In het tweede besluit van 17 juli 2017 heeft verweerder nogmaals vastgesteld dat de werknemer recht heeft op een Ziektewet-uitkering, omdat hij voldoet aan de voorwaarden voor een no-riskpolis.
2.4.
Per einde wachttijd heeft werknemer een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend.
Bij besluit van 13 februari 2019 heeft verweerder aan werknemer meegedeeld dat hij met ingang van 8 april 2019 recht heeft op een WGA-uitkering. Bij besluit van 14 maart 2019 heeft verweerder aan werknemer meegedeeld dat zijn Ziektewet-uitkering na 104 weken ziekteverzuim eindigt op 7 april 2019.
2.5.
Bij de besluiten van 9 mei 2019 en 11 juli 2019 (de primaire besluiten) heeft verweerder
besloten dat eiseres eigenrisicodrager is voor de WGA-uitkering van werknemer. Verweerder betaalt de WGA-uitkering aan werknemer en zal deze kosten achteraf bij eiseres in rekening brengen. Bij besluit van 17 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder overwogen dat eiseres vanaf 8 april 2019 het financiële risico draagt voor de WGA-uitkering van werknemer. Eiseres is namelijk eigenrisicodrager voor de WGA en werknemer was op de eerste ziektedag (10 april 2017) bij eiseres in dienst. In zijn beslissing van 6 juni 2017 heeft verweerder ten onrechte een Ziektewet-uitkering toegekend aan werknemer per 10 april 2017. Werknemer voldeed namelijk niet aan de voorwaarden voor een no-riskpolis. Met het ‘herstelbesluit’ van 17 juli 2017 is volgens verweerder deze fout hersteld. Verweerder heeft daarom het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Vanwege de door verweerder gemaakte fout heeft verweerder besloten om de onterecht uitbetaalde Ziektewet-uitkering niet van eiseres terug te vorderen.
3. Eiseres voert aan dat zij niet de kosten van de WGA-uitkering van werknemer moet dragen. Zij is weliswaar eigenrisicodrager voor de WGA, maar de WGA-uitkering van werknemer komt niet voor haar rekening. Werknemer heeft namelijk aansluitend op een no-risk Ziektewet-uitkering een WGA-uitkering toegekend gekregen. De Ziektewet-uitkering is nooit geëindigd met als reden dat werknemer niet aan de no-risk voorwaarden zou voldoen.
4. Daarnaast voert eiseres aan dat het besluit in strijd is met het vertrouwens-, zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Bij de aanvraag van de Ziektewet-uitkering is aangegeven dat werknemer aan de no-risk voorwaarden voldeed. Deze aanvraag is door verweerder gehonoreerd. Na het telefonisch contact tussen verweerder en werknemer is nogmaals onderzocht of werknemer voldeed aan de voorwaarden voor ziekengeld op grond van de no-risk polis. Verweerder heeft vervolgens in het tweede besluit van 17 juli 2017 bevestigd dat werknemer in aanmerking komt voor de no-risk polis. Uit het ‘herstelbesluit’ waar verweerder op wijst volgt volgens eiseres niet dat ten onrechte zou zijn vastgesteld dat de no-risk polis van toepassing is. Verweerder licht ook niet toe waarom geen sprake is van een no-risksituatie. Daarom stelt eiseres dat zij in alle redelijkheid erop mocht vertrouwen dat werknemer recht had op ziekengeld en dat eiseres daarom op grond van artikel 82, zesde lid, van de Wet WIA niet het risico van betaling van de WGA-uitkering van werknemer draagt.
5. Verweerder heeft in het aanvullend verweerschrift aangegeven dat in het ‘herstelbesluit’ van 17 juli 2017 weliswaar staat dat de Ziektewet-uitkering is voortgezet op de grondslag dat het dienstverband is beëindigd, maar de werkelijke herzieningsreden is dat werknemer geen recht had op een no-riskpolis. Hiervoor heeft verweerder gekozen, omdat de uitkering niet van eiseres zou worden teruggevorderd. Verweerder geeft verder aan dat werknemer geen verleden van arbeidsongeschiktheid heeft. Er is geen reden op grond waarvan werknemer recht heeft op een no-riskpolis.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Het vertrouwensbeginsel brengt voorts met zich dat aldus gewekte verwachtingen worden gehonoreerd, indien deze gerechtvaardigd zijn, tenzij bij afweging van alle betrokken belangen, waarbij het belang van degene bij wie de gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt zwaar weegt, zwaarder wegende belangen, het algemeen belang of belangen van derden, aan het honoreren van de verwachtingen in de weg staan.
7. De rechtbank stelt vast dat uit artikel 82, zesde lid, van de Wet WIA volgt dat een eigenrisicodrager niet het risico van betaling van een WGA-uitkering draagt als de uitkering wordt toegekend aan een verzekerde die uit de dienstbetrekking waaruit de WGA-uitkering is ontstaan recht had op ziekengeld. De rechtbank merkt hierbij op dat het recht hebben op een Ziektewet-uitkering niet hetzelfde is als de toekenning daarvan (zo ook ECLI:NL:GHARL:2019:7008, r.o. 4.9. en 4.10.). De rechtbank constateert echter dat in beide besluiten van 17 juli 2017 niet staat dat het besluit van 6 juni 2017, waarin is vermeld dat werknemer voldoet aan de voorwaarden voor een no-riskpolis, wordt ingetrokken of dat toekenning van het ziekengeld aan werknemer onterecht was. De rechtbank concludeert dat, als werknemer inderdaad ten onrechte ziekengeld heeft ontvangen, deze fout niet is hersteld. Het ‘herstelbesluit’ van 17 juli 2017, met als onderwerp ‘Herziening Ziektewet-uitkering’, ziet enkel op de hoogte van de Ziektewet-uitkering. Het tweede besluit van 17 juli 2017, met als onderwerp ‘Toekenning Ziektewet-uitkering, bevestigt juist dat werknemer voldoet aan de eisen voor een no-riskpolis en dat hij recht heeft op een Ziektewet-uitkering per 10 april 2017.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in eerste instantie door het besluit van 6 juni 2017 en daarna door de bevestiging in het tweede besluit van 17 juli 2017 het vertrouwen heeft gewekt bij eiseres dat haar werknemer recht heeft op ziekengeld en dat eiseres dus niet het risico zou dragen voor een eventuele latere WGA-uitkering van werknemer. Verweerder heeft vervolgens in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld door in de primaire besluiten van 9 mei 2019 en 11 juli 2019 aan eiseres mede te delen dat zij eigenrisicodrager is voor de WGA-uitkering van werknemer en dat de kosten op haar verhaald zullen worden. De rechtbank neemt hierbij ook in overweging dat de primaire besluiten zijn genomen nadat de bezwaartermijn met betrekking tot de toekenning van de WGA-uitkering was verlopen. Eiseres verkeerde toen echter nog in de veronderstelling dat werknemer recht had op ziekengeld en dat zij dus niet het risico van betaling droeg. Verweerder heeft daarmee eiseres ook beperkt in haar mogelijkheden tot rechtsbescherming. De grond slaagt.
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet, gelet op het geslaagde beroep op het vertrouwensbeginsel, in het kader van een finale geschilbeslechting aanleiding eveneens de primaire besluiten te herroepen.
10. Omdat het beroep van eiseres gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiseres. Eiseres is bijgestaan door een gemachtigde. Daarom stelt de rechtbank de kosten van eiseres voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
11. Tot slot moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 345,- aan haar vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de primaire besluiten;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.575,-;
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 345,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M.A. Koeman, griffier, op 18 september 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.