ECLI:NL:RBMNE:2020:4301

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
UTR 20/389
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning bijstandsuitkering en ingangsdatum in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht over de ingangsdatum van een bijstandsuitkering. Eiseres had op 12 juli 2019 een aanvraag ingediend voor bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, met als gewenste ingangsdatum 23 maart 2019. Verweerder heeft echter de bijstandsuitkering toegekend per 12 juli 2019, omdat er volgens hen geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden.

Eiseres heeft aangevoerd dat haar psychische klachten haar hebben belet om eerder een aanvraag in te dienen en dat verweerder hiermee rekening had moeten houden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet voldoende heeft onderbouwd dat zij niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen en dat er geen medische stukken zijn overgelegd ter ondersteuning van haar klachten. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht de bijstandsuitkering heeft verleend vanaf de datum van de aanvraag, namelijk 12 juli 2019.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in het kader van de maatregelen rondom het coronavirus, waardoor deze niet op een openbare zitting is uitgesproken. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/389

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Chahid).

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een
bijstandsuitkering toegekend per 12 juli 2019.
Bij besluit van 11 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van
eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Nadat geen van partijen heeft aangegeven ter zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres heeft op 12 juli 2019 een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) aangevraagd. Op het aanvraagformulier heeft zij als gewenste ingangsdatum 23 maart 2019 ingevuld. Verweerder heeft besloten eiseres een bijstandsuitkering toe te kennen per
12 juli 2019.
Het bestreden besluit
2. Verweerder meent dat er geen aanleiding is om de uitkering te verlenen over de periode van 23 maart 2019 tot 12 juli 2019. In beginsel verleent verweerder namelijk geen bijstand over een periode voorafgaand aan de meldingsdatum, namelijk 12 juli 2019. Volgens verweerder heeft eiseres geen omstandigheden aangevoerd die verweerder ertoe hadden moeten brengen om af te wijken van dit beginsel. Hiertoe geldt volgens verweerder dat niet is gebleken dat eiseres haar aanvraag niet eerder dan op 12 juli 2019 had kunnen doen. Ook is verweerder niet gebleken van bijzondere omstandigheden die hem ertoe hadden moeten brengen om eiseres met ingang van 23 maart 2019 bijstand toe te kennen.
Het standpunt van eiseres
3. Eiseres vindt dat de bijstandsuitkering met terugwerkende kracht vanaf 23 maart 2019 had moeten worden toegekend. Deze datum heeft zij op het aanvraagformulier vermeld als gewenste ingangsdatum. Zij was vanwege psychische klachten niet in staat eerder dan op
12 juli 2019 een bijstandsuitkering aan te vragen. Door deze klachten is zij evenmin in staat gebleken om tijdig bezwaar te maken tegen het besluit van 1 april 2019 waarbij haar recht op bijstand per 22 februari 2019 is ingetrokken. Eiseres stelt dat verweerder hiermee rekening had moeten houden met de ingangsdatum van de bijstand. Vooral aangezien haar psychische klachten grotendeels zijn veroorzaakt door de manier waarop zij door medewerkers van de gemeente is behandeld in de procedure waarin haar recht op bijstand is ingetrokken.
Juridisch kader
4. Op grond van artikel 44, eerste lid, van de Pw wordt, indien het college heeft vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Volgens vaste rechtspraak [1] wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend.
Oordeel rechtbank
5. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat haar per
23 maart 2019 bijstand dient te worden verleend. In de gestelde psychische klachten van eiseres heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de bijstand te laten ingaan met ingang van de door eiseres gewenste datum (23 maart 2019), nu het gestelde verder niet met medische stukken is onderbouwd. Eiseres heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zij niet in de gelegenheid is geweest om met de hulp van iemand anders eerder dan op 12 juli 2019 een aanvraag in te dienen.
6. De conclusie is dat verweerder terecht bijstand heeft verleend vanaf de datum van de aanvraag, namelijk 12 juli 2019.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Gena, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 8 september 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
de griffier rechter
is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 20 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3703