ECLI:NL:RBMNE:2020:4463

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
UTR 20/870
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een Ziektewetuitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische rapportages

In deze zaak heeft eiseres, die als medewerker grondanalyse werkte, zich in 2016 ziekgemeld. In 2018 heeft het UWV vastgesteld dat zij niet in aanmerking kwam voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na een nieuwe ziekmelding in april 2019, heeft het UWV op 21 oktober 2019 besloten dat eiseres geen recht heeft op een Ziektewetuitkering, omdat zij arbeidsgeschikt werd geacht voor functies die eerder waren vastgesteld. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 15 januari 2020 ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De rechtbank heeft de zaak op 10 september 2020 behandeld, waarbij eiseres en haar echtgenoot aanwezig waren. Eiseres betwistte de beslissing van het UWV en voerde aan dat het onderzoek te lang had geduurd en dat haar klachten, met name die voortkomend uit de diagnose ME/CVS, niet voldoende waren meegewogen. Het UWV stelde echter dat het onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de klachten van eiseres voldoende waren meegenomen in de beoordeling.

De rechtbank oordeelde dat het UWV op zorgvuldige wijze tot zijn besluit was gekomen. De rechtbank concludeerde dat de FML uit 2018 nog steeds van toepassing was en dat eiseres in staat werd geacht om haar arbeid te verrichten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 oktober 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/870

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [echtgenoot] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Inleiding

1. Eiseres heeft gewerkt als medewerker grondanalyse. Zij heeft zich in 2016 ziekgemeld. In 2018 heeft het UWV besloten dat zij niet in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Op 18 april 2019 meldt eiseres zich vanuit de WW opnieuw ziek.
2. In het besluit van 21 oktober 2019 heeft het UWV beslist dat eiseres geen recht heeft op een Ziektewetuitkering, omdat zij arbeidsgeschikt is voor één van de functies die bij de eerdere WIA-beoordeling geduid zijn. In de beslissing op bezwaar van 15 januari 2020 heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen die beslissing op bezwaar.
3. Het beroep is behandeld op de zitting van 10 september 2020. Eiseres was daarbij aanwezig, samen met haar echtgenoot, die optrad als gemachtigde. Het UWV is op de zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Het geschil

4. Eiseres is het niet eens met de beslissing op bezwaar. Zij vindt allereerst dat het onderzoek te lang heeft geduurd. Zij is het ook niet eens met de beperkingen die zijn vastgesteld door de bedrijfsartsen van het UWV. Volgens haar is de diagnose ME/CVS door de artsen niet meegewogen. Zij wordt door ME/CVS in haar functioneren beperkt. Eiseres vindt het onterecht dat wordt aangesloten bij de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) uit 2018, omdat haar klachten en beperkingen sindsdien verergerd zijn. Als onderbouwing heeft eiseres een brief van haar ergotherapeut ingediend.
5. Het UWV stelt zich op het standpunt dat het onderzoek niet te lang heeft geduurd. De klachten en beperkingen van eiseres die voortkomen uit ME/CVS zijn door de artsen voldoende meegewogen.

De beoordeling door de rechtbank

6. Met betrekking tot de snelheid van het onderzoek merkt de rechtbank op dat eiseres zich in april 2019 heeft ziekgemeld, dat zij in juli 2019 door een arts van het UWV is gezien, dat die arts nog informatie heeft opgevraagd bij de behandelend sector en dat in oktober 2019 het primaire besluit is genomen. De beslissing op bezwaar is genomen in januari 2020. Dit komt de rechtbank niet voor als een onaanvaardbaar lange periode. Bovendien zou dit sowieso niet leiden tot vernietiging van de beslissing op bezwaar.
7. Met betrekking tot de beoordeling door artsen van het UWV stelt de rechtbank voorop dat het UWV besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen als die op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. In het kader van de Ziektewet mogen dat ook rapporten van bedrijfsartsen zijn [1] , zoals hier het geval is. Het is aan eiseres om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet aan die voorwaarden voldoen. Om aannemelijk te maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts nodig. Aan de manier waarop iemand zelf zijn klachten en beperkingen ervaart, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
8. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd over de zorgvuldigheid van de rapporten van de bedrijfsartsen. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. De artsen hebben dossierstudie verricht, eiseres zelf gezien en onderzocht en de beschikbare informatie van behandelaars bij hun beoordeling betrokken. Zij hebben eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe hun beoordeling tot stand is gekomen.
9. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar stelling dat de artsen van het UWV geen rekening zouden hebben gehouden met ME/CVS. Uit de rapporten van de artsen blijkt dat ze kennis hebben genomen van de diagnose en die hebben meegenomen in hun beoordeling. De arts bezwaar en beroep heeft overtuigend onderbouwd dat de klachten van eiseres die verbonden zijn aan ME/CVS al bij het UWV bekend waren voordat de diagnose ME/CVS is gesteld, en dat met die klachten al voldoende rekening was gehouden in de FML uit 2018. Dat er formeel een nieuwe diagnose is gesteld, wil nog niet zeggen dat de klachten en beperkingen zijn veranderd. De klachten van eiseres zijn door de artsen van het UWV beoordeeld. Zij erkennen dat er sprake is van forse klachten, maar zij concluderen dat de beperkingen uit de FML uit 2018 daarvoor nog steeds passend zijn. De arts bezwaar en beroep heeft ook naar de door eiseres ingediende informatie van de ergotherapeut gekeken, en ziet daarin geen aanleiding om extra beperkingen aan te nemen. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van die medische beoordeling. De beroepsgrond slaagt niet.
10. De artsen van het UWV hebben geconcludeerd dat nog dezelfde FML geldt als in 2018. Daarom wordt eiseres geacht nog steeds de functies te kunnen uitvoeren die bij de WIA-beoordeling in 2018 geduid zijn. De artsen bespreken specifiek de belasting bij de functie assistent consultatiebureau en constateren dat die functie de belastbaarheid van eiseres niet overschrijdt. Eiseres wordt daarom in staat geacht om ‘haar arbeid’ (in dit geval de eerder geduide functie) te verrichten, als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Ziektewet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV daarom terecht geen Ziektewetuitkering aan eiseres toegekend.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2020.
De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 20 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:360 en van de Rechtbank Midden-Nederland van 31 maart 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:1588.