ECLI:NL:RBMNE:2020:4506

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
UTR - 20 _ 1145
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor de functie van bijrijder wegens eerdere veroordelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister voor Rechtsbescherming over de afwijzing van een aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). De eiser had de VOG nodig voor zijn werk als bijrijder, maar zijn aanvraag werd afgewezen vanwege eerdere veroordelingen voor opiumdelicten en een vermogensdelict. De rechtbank oordeelde dat de verweerder de juiste risicogebieden had betrokken bij de beoordeling van de aanvraag en dat het subjectieve criterium niet in het voordeel van de eiser uitviel. De rechtbank concludeerde dat het belang van de samenleving bij het beschermen tegen risico's zwaarder woog dan het belang van de eiser bij het verkrijgen van de VOG. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat de afwijzing van de VOG terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1145

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en
De Minister voor Rechtsbescherming, verweerder
(gemachtigde: mr. C. van Kleef).

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag afgewezen.
Bij besluit van 13 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2020 door middel van Skype. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft een aanvraag gedaan voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) omdat hij die nodig heeft voor zijn werk als bijrijder bij [bedrijf] in [vestigingsplaats] . In deze functie helpt eiser ook met het vervoeren en dragen van witgoed. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen omdat eiser binnen de van toepassing zijnde terugkeertermijn van vier jaren [1] , op [datum] , is veroordeeld wegens het medeplegen van het telen van softdrugs, het bezit van softdrugs en diefstal in vereniging door middel van verbreking [2] . Voor deze feiten is een taakstraf van 120 uren opgelegd en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand met een proeftijd van 3 jaren. De uitspraak is op [datum] onherroepelijk geworden. Deze strafbare feiten vormen volgens verweerder, indien herhaald, een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie van bijrijder. Verder vindt verweerder dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiser bij de afgifte van de VOG.
Het objectieve criterium
2. De rechtbank overweegt dat verweerder voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG beleidsregels heeft opgesteld. [3] In deze beleidsregels wordt in paragraaf 3.2 bepaald dat er geen VOG wordt verstrekt als voldaan is aan het objectieve criterium. Bij de toetsing van het objectieve criterium wordt gekeken of de aangetroffen justitiële gegevens van de aanvrager, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie of bezigheden waarvoor een VOG is aangevraagd.
Risicogebieden
3. Eiser betoogt dat verweerder bij de beoordeling van dit objectieve criterium een aantal onjuiste risicogebieden heeft betrokken. Verweerder heeft het algemene screeningsprofiel gehanteerd met onder meer de risicogebieden ‘informatie’, ‘geld’ en ‘diensten’. Deze risicogebieden sluiten niet aan bij de door eiser beoogde functie van bijrijder. Het gebied ‘informatie’ past niet bij de functie van bijrijder omdat een bijrijder niet de route kan bepalen of het distributienetwerk kan inzien. Dit is voorbehouden aan de chauffeur. Van het gebied ‘geld’ is ook geen sprake, omdat de bijrijder zich niet bezig houdt met betalingen en ook nooit alleen is met een klant. Tot slot is van het gebied ‘diensten’ geen sprake omdat de bijrijder nooit alleen is met een klant en geen toegang tot diensten heeft. De gebieden ‘proces’ en ‘goederen’ heeft verweerder wel terecht in de beoordeling betrokken.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het algemeen screeningsprofiel en de risicogebieden ‘informatie’, ‘geld’, ‘diensten’, ‘goederen’ en ‘proces’ terecht aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. De werkgever van eiser heeft al deze risicogebieden aangekruist op het aanvraagformulier voor de VOG. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder hier dan in principe van uit mag gaan. [4] De werkgever heeft immers het beste zicht op de risico’s die kunnen optreden in de uitoefening van de taak of werkzaamheden waarvoor de VOG wordt aangevraagd. De aanvraag wordt op dat onderdeel daarom alleen door verweerder gecorrigeerd als blijkt dat de gemaakte keuze door de werkgever evident onjuist is. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hier sprake van is. Eiser heeft zijn stelling dat de risicogebieden slechts van toepassing zijn op de chauffeur en niet op de bijrijder niet met stukken onderbouwd. Zo heeft hij geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de werkgever de stelling van eiser bevestigt. Verweerder mocht daarom van de op het aanvraagformulier aangekruiste risicogebieden uitgaan. De beroepsgrond faalt.
Subjectieve criterium
5. De rechtbank overweegt dat verweerder ondanks dat sprake is van een veroordeling in de terugkijktermijn toch een VOG kan verstrekken omdat de weging van het subjectieve criterium in het voordeel van de aanvrager uitvalt. Bij dit criterium moet worden geoordeeld of het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. Verweerder heeft hierbij beoordelingsruimte. In de belangenafweging wordt op grond van paragraaf 3.1.1 van de beleidsregels in ieder geval rekening gehouden met de manier van afdoening van de strafzaken, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
6. Eiser voert aan dat het subjectieve criterium in zijn voordeel moet uitvallen. Hierbij wijst eiser er op dat hij een relatief lichte straf heeft opgelegd gekregen. Een taakstraf van 120 uren en een maand voorwaardelijke gevangenisstraf is immers lager dan de straf die volgens de LOVS-richtlijnen doorgaans voor deze feiten wordt opgelegd. Daarnaast heeft eiser zowel voor als na deze strafbare feiten, geen andere strafbare feiten gepleegd. Bovendien heeft eiser slechts een beperkte rol gehad in de strafbare feiten, hetgeen ook volgt uit de uitspraak van de strafrechter en de opgelegde straf. Tot slot wijst eiser op het grote belang dat hij heeft bij verlening van de VOG. Eiser heeft immers slechts ervaring in de functie van bijrijder. Omdat daarvoor een VOG nodig is, zal het bij weigering hiervan zeer moeilijk voor hem worden om aan ander werk te komen.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder minder gewicht heeft mogen toekennen aan het belang dat eiser heeft bij het verstrekken van de VOG dan aan het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. Verweerder heeft alle omstandigheden van deze zaak bij de beoordeling betrokken en in samenhang beoordeeld. Verweerder heeft groot belang mogen hechten aan het feit dat de veroordeling van eiser nog niet heel lang geleden is, en dat eiser nog steeds in een proeftijd loopt voor de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. Verder heeft verweerder kunnen concluderen dat de strafrechter eiser de strafbare feiten niet licht heeft aangerekend. De enkele omstandigheid dat de straf wellicht lager ligt dan volgens de LOVS-richtlijnen doorgaans wordt opgelegd bij deze feiten, maakt niet dat het daardoor een lage straf betreft. Verweerder heeft ook gekeken naar de gevolgen die deze weigering voor eiser heeft, namelijk dat hij de komende tijd niet de functie kan uitoefenen waar hij ervaring in heeft. Verweerder heeft mogen stellen dat het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving zwaarder weegt dan het belang bij toewijzing voor de VOG, nu eiser te kort geleden met justitie in aanraking is gekomen wegens relevante strafbare feiten. De rechtbank overweegt tot slot dat verweerder geen rekening heeft hoeven houden met de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd. Volgens rechtspraak van de hoogste bestuursrechter is verweerder alleen gehouden om de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd in de beoordeling te betrekken als hij na weging van de omstandigheden onder het subjectieve criterium twijfelt over de vraag of de VOG kan worden afgegeven. [5] Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van twijfel. Eiser krijgt geen gelijk.
Conclusie
8. De rechtbank concludeert dat verweerder de aanvraag voor een VOG van eiser heeft mogen afwijzen. Verweerder heeft uit mogen gaan van de risicogebieden die de werkgever op de aanvraag heeft aangekruist. Daarnaast heeft verweerder meer gewicht mogen toekennen aan het risico voor de samenleving bij toewijzing van de VOG dan aan het belang van eiser bij verstrekking hiervan. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
23 oktober 2020.
De griffier is verhinderd de uitspraak De rechter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen. te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie paragraaf 3.1.1 van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018, Stcr. 2017, 68620.
2.Artikel 3, aanhef en onder B van de Opiumwet, artikel 3, aanhef en onder C van de Opiumwet en artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 4 en 5 van het Wetboek van Strafrecht.
3.Beleidsregels VOG-NP-RP 2018, Stcr. 2017, 68620.
4.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 26 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1094) en van 24 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3426).
5.ABRvS 20 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3093) en ABRvS 20 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:867).