ECLI:NL:RBMNE:2020:4608

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
UTR 19/4648
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen over arbeidsongeschiktheid en erkenning van ziekte

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.H.J. aan de Stegge, had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 17 september 2019, waarin het UWV het bezwaar van eiseres tegen een eerder besluit ongegrond had verklaard. Het primaire besluit, dat op 22 februari 2019 was genomen, stelde vast dat eiseres vanaf 16 augustus 2018 80 tot 100% arbeidsongeschikt was, en dat zij haar loonaanvullingsuitkering zou behouden.

Tijdens de zitting op 2 september 2020 heeft eiseres toegelicht dat zij met het instellen van het beroep geen materieel belang nastreefde, maar een zwaarwegend persoonlijk belang had in de erkenning van haar ziekte. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat een persoonlijk belang in de gezondheidstoestand volgens de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geen (voldoende) procesbelang kan opleveren. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres met haar beroep niet kon bereiken dat zij per 19 februari 2018 meer arbeidsongeschikt was dan door het UWV was aangenomen, aangezien de datum in geding 16 augustus 2018 was.

De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat er geen procesbelang aanwezig was. De rechtbank heeft geen inhoudelijke beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 augustus 2018 gedaan en heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M.A. Koeman, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4648

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. E.H.J. aan de Stegge),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder

Procesverloop

Met het besluit van 22 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres vanaf 16 augustus 2018 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. Zij behoudt haar loonaanvullingsuitkering.
Met het besluit van 17 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en echtgenoot. Verweerder is met bericht vooraf niet verschenen.

Overwegingen

1. Ten eerste stelt de rechtbank vast dat eiseres aanvankelijk twee beroepen heeft
ingesteld. De kenmerken daarvan zijn UTR 19/196 en UTR 19/4648. Het procesverloop van beide zaken verliep als volgt.
2. De zaak UTR 19/196 gaat over de mate van arbeidsongeschiktheid per
beoordelingsdatum 19 februari 2018. In het primaire besluit van 15 maart 2018 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres 36,57% arbeidsongeschikt is. Zij ontvangt daartoe een loongerelateerde WGA-uitkering naar een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. In het bestreden besluit van 20 december 2018 is het bezwaar ongegrond verklaard. Vanaf 19 februari 2018 is eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt. Op grond van artikel 56 lid 2 Wet WIA zal de loongerelateerde WGA-uitkering tot 1 april 2020 ongewijzigd worden voortgezet.
De rechtbank stelt vast dat eiseres dit beroep op 5 februari 2020 heeft ingetrokken. Daarmee staat de mate van arbeidsongeschiktheid per 19 februari 2018 in rechte vast.
3. In deze procedure (UTR 19/4648
)gaat het over de mate van
arbeidsongeschiktheid per beoordelingsdatum 16 augustus 2018. In het primaire besluit van 22 februari 2019 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres vanaf deze datum 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. Zij behoudt haar loonaanvullingsuitkering. In het bestreden besluit van 17 september 2019 is het bezwaar ongegrond verklaard. De door eiseres genoemde datum van volledige arbeidsongeschiktheid, 19 februari 2018, gaat niet op. In het bestreden besluit van 20 december 2018 is namelijk al een beoordeling verricht per die datum. Daarom wordt in deze procedure niet opnieuw een beoordeling over deze datum verricht. Er is geen procesbelang over de periode van 19 februari 2018 tot 16 augustus 2018. Tot slot verwijst verweerder naar de beslissing op bezwaar van 20 december 2018, waarin staat dat de uitkering tot 1 april 2020 ongewijzigd wordt voortgezet.
4. Tijdens de zitting heeft eiseres toegelicht dat met het instellen van dit beroep geen
materieel belang is beoogd, maar een zwaarwegend persoonlijk belang dat gelegen is in erkenning van haar ziekte.
5. Verweerder brengt daar tegenin dat een persoonlijk belang gelegen in de
gezondheidstoestand volgens de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geen (voldoende) procesbelang kan opleveren. [1]
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is voor de vraag of sprake is van procesbelang bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. [2]
7. Met de intrekking van het beroep tegen het besluit van 15 maart 2018 is het procesbelang van eiseres aan het beroep komen te ontvallen. Eiseres kan met haar beroep tegen het besluit van 22 februari 2019 namelijk niet bereiken dat zij per 19 februari 2018 meer arbeidsongeschikt was dan door verweerder is aangenomen. De datum in geding van deze procedure is namelijk 16 augustus 2018.
8. De rechtbank is zich ervan bewust dat eiseres gelet op haar gezondheidsklachten erkenning wilt, maar met het instellen van dit beroep kan dat niet worden bereikt. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat uit de door hem aangehaalde uitspraak van de CRvB blijkt dat in de erkenning van de gezondheidstoestand van eiseres geen procesbelang gelegen kan zijn.
9. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Aan de inhoudelijke beoordeling over de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 augustus 2018 komt de rechtbank daarom niet toe.
10. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M.A. Koeman, griffier op 13 oktober 2020.
griffier rechter
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Uitspraak van 5 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2661.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 7 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2639.