ECLI:NL:RBMNE:2020:4803

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
5 november 2020
Zaaknummer
UTR 20/1172
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing WIA-dagloon en WW-uitkering van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de verweerder, waarin was bepaald dat hij vanaf 18 september 2019 een WIA-uitkering zou ontvangen van € 1.386,87 bruto per maand, gebaseerd op een WIA-maandloon van € 1.997,09 bruto. Eiser was het niet eens met de berekening van het WIA-dagloon en had bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit van 12 februari 2020, waarin zijn bezwaar ongegrond was verklaard.

Tijdens de zitting op 20 oktober 2020 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank concludeerde dat de berekening van het WIA-dagloon door de verweerder correct was uitgevoerd. De rechtbank overwoog dat de verweerder bij de bepaling van het WIA-maandloon was uitgegaan van de door eiser genoten WW-uitkering in de periode van 1 september 2016 tot en met 31 augustus 2017. Eiser had als beginnend ondernemer gebruik gemaakt van de startersregeling, wat leidde tot een verlaging van zijn WW-uitkering met 29%. Deze verlaging had ook invloed op het WIA-dagloon.

De rechtbank stelde vast dat de regels in het Dagloonbesluit Werknemersverzekeringen geen ruimte boden voor afwijkingen. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin was overwogen dat het aan de wetgever was om ongewenste effecten van de dagloonsystematiek te corrigeren. De rechtbank oordeelde dat bij de vaststelling van het WIA-maandloon geen rekening kon worden gehouden met het loon dat eiser verdiende voordat hij in de WW kwam, noch met zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser werd gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1172
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [plaats] , eiser
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas).

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser vanaf 18 september 2019 een WIA-uitkering krijgt van € 1.386,87 bruto per maand. Dit is gebaseerd op een WIA-maandloon van € 1.997,09 bruto.
Bij besluit van 12 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank concludeert dat verweerder het WIA-dagloon op juiste wijze heeft berekend.
Hiervoor geeft zij de volgende motivering.
2. De rechtbank overweegt dat verweerder bij de bepaling van het WIA-maandloon is
uitgegaan van de door eiser genoten WW-uitkering in de periode van 1 september 2016 tot en met 31 augustus 2017. Als beginnend ondernemer heeft eiser in de periode van 1 november 2016 tot en met 30 april 2017 gebruik gemaakt van de startersregeling. Op grond daarvan werd zijn WW-uitkering met 29% verlaagd.
3. Die verlaging werkt door in een verlaging van het WIA-dagloon. De rechtbank stelt vast
dat de regels zoals neergelegd in het Dagloonbesluit Werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) geen ruimte bieden om daarvan af te wijken. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 augustus 2019. [1] Daarin is overwogen dat het aan de wetgever is om ongewenste effecten van de dagloonsystematiek in het Dagloonbesluit teniet te doen. Dit betekent dat noch de rechtbank, noch verweerder kan afwijken van de regels zoals is neergelegd in het Dagloonbesluit.
4. De rechtbank oordeelt daarom dat bij de vaststelling van het WIA-maandloon niet
kan worden uitgegaan van het loon dat eiser verdiende voordat hij in de WW kwam. Ook kan geen rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser. Verder leidt de omstandigheid dat verweerder eiser er niet op heeft gewezen dat de loongerelateerde berekening is gebaseerd op de verlaagde WW-uitkering niet tot de conclusie dat verweerder de regels in het Dagloonbesluit ten onrechte heeft toegepast.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. Op de zitting heeft de rechtbank eiser gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep als
hij het niet eens is met deze uitspraak. Dit kan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBNHO:2019:7132 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/).