ECLI:NL:RBMNE:2020:4812

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
5 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4991
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om vrijstelling griffierecht en schadevergoeding na executoriaal beslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn bezwaar tegen een eerdere beslissing ongegrond verklaarde. Eiser had verzocht om vrijstelling van het griffierecht, omdat hij financieel niet in staat zou zijn dit te betalen. Hij voerde aan dat het inkomen van zijn ex-partner niet meegeteld moest worden, aangezien hij gescheiden was. De rechtbank heeft dit verzoek voorlopig toegewezen, maar eiser heeft niet de benodigde bewijsstukken overgelegd om zijn stelling te onderbouwen. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen of eiser daadwerkelijk in aanmerking kwam voor vrijstelling van het griffierecht, en heeft het verzoek afgewezen.

Daarnaast ging de zaak over een schadevergoeding die het Uwv aan eiser had toegekend, maar waarvan een groot deel aan de Belastingdienst moest worden afgedragen vanwege executoriaal beslag. Eiser stelde dat het bedrag dat het Uwv hem had toegekend nabetalingen waren en dat er rekening gehouden moest worden met de beslagvrije voet. De rechtbank oordeelde echter dat het Uwv geen rekening hoefde te houden met de beslagvrije voet, omdat het ging om schadevergoeding en niet om nabetalingen van periodieke betalingen. De rechtbank concludeerde dat het Uwv binnen het kader van de beslagen was gebleven en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak werd gedaan door mr. J. Wolbrink, en de beslissing is openbaar uitgesproken op 20 oktober 2020. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4991

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2019 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiser meegedeeld dat hij recht heeft op een schadevergoeding tot een bedrag van € 12.624,46. Het Uwv zal hiervan een bedrag van € 12.432,- aan de Belastingdienst afdragen uit hoofde van het gelegde executoriale beslag. Het resterende bedrag van € 192,46 zal het Uwv wel aan eiser betalen.
Bij besluit van 21 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2020. Eiser is op de zitting verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Griffierecht
1.1.
Eiser heeft de rechtbank om vrijstelling van betaling van het griffierecht verzocht omdat hij financieel niet in staat is om dit te betalen. Hij heeft daarbij aangevoerd dat het inkomen van zijn ex niet meegerekend moet worden, aangezien hij gescheiden van haar is. Dit verzoek is voorlopig toegewezen, met daarbij de mededeling dat de rechter die de zaak behandelt een definitieve beslissing op het verzoek zal nemen.
1.2.
In de zittingsagenda heeft de rechtbank eiser verzocht zijn stelling dat hij gescheiden is te onderbouwen met:
- de beschikking waarbij de scheiding of de scheiding van tafel en bed is uitgesproken, of
- met een kopie van het verzoekschrift waarmee hij de rechtbank verzoekt om een scheiding van tafel en bed en de daaropvolgend ontvangstbevestiging van de rechtbank, of
- een uittreksel uit het huwelijksgoederenregister waaruit blijkt dat hij van tafel en bed gescheiden bent.
1.3.
Eiser heeft niet met stukken aangetoond dat hij van zijn echtgenote gescheiden is, dat sprake is van scheiding van tafel en bed of dat er een verzoek tot scheiding van tafel en bed is ingediend. Eiser heeft bij zijn verzoek om vrijstelling geen stukken overgelegd over de inkomenssituatie van zijn echtgenote. Daarom kan de rechtbank niet beoordelen of eiser en zijn echtgenote gezamenlijk voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling. De rechtbank heeft daarom het verzoek van eiser afgewezen op zitting omdat niet is gebleken dat sprake is van betalingsonmacht.
1.4.
Aangezien eiser het griffierecht wel heeft betaald is het beroep ontvankelijk en zal het hierna inhoudelijk worden beoordeeld.
Voorgeschiedenis
2. De rechtbank Midden-Nederland heeft in de uitspraak van 26 maart 2019 [1] vastgesteld dat het Uwv aan eiser een bedrag van € 11.969,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan schade moet vergoeden. Dit komt neer op een bedrag van € 12.624,46. De Belastingdienst heeft op 23 mei 2019 executoriaal derdenbeslag gelegd onder het Uwv voor een bedrag van € 4.449,-. Op 28 februari 2019 en op 17 juli 2019 heeft de Belastingdienst nog een keer executoriaal derdenbeslag gelegd onder het Uwv voor een totaalbedrag van € 7.983,-. Hiermee heeft de Belastingdienst een totaalbedrag van € 12.432,- aan executoriaal derdenbeslag gelegd onder het Uwv. Vervolgens heeft het Uwv het primaire besluit genomen. Op 3 september 2019 heeft de rechtbank het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening afgewezen. Hierna heeft het Uwv het bestreden besluit genomen.
Grondslag van het besluit
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het Uwv verplicht is het bedrag van € 12.432,- aan de Belastingdienst af te dragen uit hoofde van het gelegde executoriale beslag. Het Uwv is gehouden volledige medewerking te verlenen aan dit beslag en komt geen beoordelingsvrijheid over de geldigheid en omvang hiervan toe. Bezwaren met betrekking tot het gelegde beslag kunnen alleen worden voorgelegd aan de civiele rechter.
Beoordelingskader
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] is de derde beslagene, in dit geval het Uwv, gehouden volledige medewerking te verlenen aan het gelegde executoriale beslag, in dit geval door de Belastingdienst. Het ligt niet op de weg van het Uwv om de geldigheid en de omvang van de door de Belastingdienst gelegde beslagen te beoordelen. Dat is voorbehouden aan de burgerlijke rechter. Als eiser het met gelegde beslagen niet eens is, kan hij hiervoor een procedure starten bij de burgerlijke rechter. De beoordeling door de bestuursrechter kan niet verder strekken dan het beantwoorden van de vraag of het Uwv bij het bestreden besluit binnen het kader van de beslagen is gebleven.
Nabetalingen of schadevergoeding?
5. Eiser voert aan dat het totaalbedrag van € 12.624,46 dat het Uwv hem heeft toegekend nabetalingen zijn en geen schadevergoeding. Een nabetaling is een periodieke betaling en daarom moet er rekening worden gehouden met de beslagvrije voet. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de CRvB van 20 september 2016 [3] waaruit volgens hem volgt dat rekening had moeten worden gehouden met de beslagvrije voet per nabetaling over de periode van 1 januari 2014 tot en met 1 augustus 2019 (de nabetalingsperiode).
6.1.
De vraag of het Uwv rekening had moeten houden met de beslagvrije voet omdat het om nabetalingen gaat, valt onder de vraag of het Uwv bij het bestreden besluit binnen het kader van de beslagen is gebleven. De rechtbank zal deze vraag daarom beoordelen.
6.2.
Op grond van artikel 475b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet een bestuursorgaan bij een beslag op een nabetaling van een periodieke betaling rekening houden met de voor de betrokkene geldende beslagvrije voet in de periode waarover de nabetaling plaatsvindt. Artikel 475c Rv geeft een limitatieve opsomming van periodieke betalingen waaraan zo’n beslagvrije voet is verbonden. Op grond van de eerder genoemde uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 maart 2019 moet het Uwv een schadevergoeding aan eiser vergoeden. Schadevergoedingen vallen niet onder de limitatieve opsomming van artikel 475c Rv. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een nabetaling van een periodieke betaling en heeft het Uwv daarom geen rekening hoeven houden met de beslagvrije voet.
Conclusie
7. Verweerder is bij het bestreden besluit binnen het kader van de beslagen is gebleven. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2020.
griffier rechter
de griffier is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:104.