ECLI:NL:RBMNE:2020:4923

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1734
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstandsverlening op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door eiseres. Eiseres had op 13 februari 2020 bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een deskundigenoordeel in verband met geluidsoverlast van haar bovenburen. De aanvraag werd afgewezen op grond van de Participatiewet (Pw), omdat verweerder van mening was dat eiseres beschikte over voldoende middelen om in haar noodzakelijke kosten te voorzien, gezien haar uitkering van het UWV.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres een verplichting had tot betaling van de helft van de kosten van de deskundige aan de woningbouwvereniging Ymere, wat volgens de rechtbank betekent dat deze kosten als schuld moeten worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw in de weg staat aan het verlenen van bijzondere bijstand, omdat eiseres bij het ontstaan van de schuldenlast beschikte over middelen om in haar noodzakelijke kosten te voorzien.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen sprake was van zeer dringende redenen die een uitzondering op de regels van de Pw rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet bevoegd was om bijzondere bijstand te verlenen en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1734

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: M.K. Riemersma).

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) in verband met de kosten van een (contact)geluidsmeting afgewezen.
Bij besluit van 20 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit, met aanvulling van de motivering, gehandhaafd en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een Skype beeldverbinding op 22 oktober 2020. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
1. In het kader van een voorlopig deskundigenbericht, zoals eiseres dat aan de kantonrechter van deze rechtbank heeft verzocht, zijn op 17 oktober 2019 geluidmetingen uitgevoerd in verband met overlast van de (voormalige) bovenburen van eiseres. Het voorschot van de deskundige van € 1.851,30 is door verhuurder stichting Ymere voldaan. Bij beschikking van 7 februari 2020 heeft de kantonrechter van deze rechtbank eiseres veroordeeld tot betaling van de helft van de kosten van de deskundige ad € 925,65 inclusief btw, te voldoen aan stichting Ymere.
2. Op 13 februari 2020 heeft eiseres bij verweerder bijzondere bijstand voor de betaling van deze kosten aangevraagd.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit vastgesteld dat niet ter discussie staat dat de aanvraag een aflossing van een schuld(enlast) betreft aan de woningbouwvereniging. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres bij het ontstaan van de schuldenlast, en nadien, beschikte over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien aangezien eiseres een uitkering van het UWV ontvangt. Gelet op het voorgaande staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw volgens verweerder aan verlening van bijzondere bijstand in de weg. Artikel 49, aanhef en onder a en b, van de Pw biedt ook geen grondslag voor toekenning van bijzondere bijstand. Niet gebleken is dat sprake is van een afgewezen saneringskrediet en eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van zeer dringende redenen om alsnog bijzondere bijstand te verlenen, aldus verweerder.
4. Eiseres is het hiermee niet eens. Volgens eiseres is geen sprake van een schuld. Het gaat om bijzondere bijstand voor de kosten van een deskundigenoordeel. Op de site van verweerder staat dat de kosten voor het inschakelen van een deskundige worden vergoed door bijzondere bijstand. Eiseres wijst erop dat zij het bedrag binnen 28 dagen moest betalen aan Ymere, waardoor zij geld moest lenen van familie en vrienden. De kosten kon zij immers niet betalen met haar uitkering, aangezien zij dan in de problemen zou komen met de betaling van vaste lasten. Eiseres heeft toegelicht dat de kosten van de contact(geluidsmeting) niet door haar schuld zijn ontstaan.
5. Volgens artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw heeft degene die bijstand vraagt ter aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht op bijstand.
6. De veroordeling door de kantonrechter van eiseres tot betaling van de helft van de kosten van de deskundige aan Ymere houdt in dat voor eiseres een verplichting tot betaling van een geldsom aan Ymere is ontstaan. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat deze kosten als schuld moeten worden aangemerkt.
6.1.
Verder is de rechtbank van oordeel dat eiseres bij het ontstaan van de schuldenlast beschikte over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Eiseres ontving immers maandelijks een uitkering van het UWV van € 935,52 en een pensioen van
€ 51,83. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw staat dan in de weg aan het verlenen van bijzondere bijstand.
6.2.
Voorts stelt de rechtbank vast dat geen sprake is van een saneringskrediet als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder a, van de Pw. Op grond van artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw kan voor de betreffende kosten toch bijzondere bijstand worden verleend, als sprake is van zeer dringende redenen.
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken [1] moet bij toepassing van de betreffende bepaling sprake zijn van een situatie waarin de behoeftige omstandigheden van de betrokkene op geen andere wijze zijn te verhelpen en bijstandsverlening dus onvermijdelijk is. Van die situatie is in het geval van eiseres geen sprake. De schuld aan Ymere heeft eiseres kunnen betalen door middel van het lenen van geld van familie en vrienden. Artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw biedt dus ook geen grondslag voor toekenning van bijzondere bijstand.
6.3.
Over de verwijzing van eiseres naar de informatie op de site van verweerder, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat die informatie algemene informatie betreft. Het enkele feit dat op de website gesproken wordt over kosten van een deskundige, betekent niet dat die kosten dan zonder meer voor vergoeding in de vorm van bijzondere bijstand in aanmerking komen. Er wordt altijd een individuele toets gehanteerd of ook in het specifieke geval die kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Verweerder heeft voldoende uitgelegd dat er in de situatie van eiseres geen mogelijkheid is om de kosten via bijzondere bijstand te vergoeden.
6.4.
Verweerder was op grond van de Pw niet bevoegd om tot bijzondere bijstandsverlening over te gaan. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt dus geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan in het openbaar op 22 oktober 2020 door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. van Ravenhorst, griffier.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:367