In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door eiseres. Eiseres had op 13 februari 2020 bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een deskundigenoordeel in verband met geluidsoverlast van haar bovenburen. De aanvraag werd afgewezen op grond van de Participatiewet (Pw), omdat verweerder van mening was dat eiseres beschikte over voldoende middelen om in haar noodzakelijke kosten te voorzien, gezien haar uitkering van het UWV.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres een verplichting had tot betaling van de helft van de kosten van de deskundige aan de woningbouwvereniging Ymere, wat volgens de rechtbank betekent dat deze kosten als schuld moeten worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw in de weg staat aan het verlenen van bijzondere bijstand, omdat eiseres bij het ontstaan van de schuldenlast beschikte over middelen om in haar noodzakelijke kosten te voorzien.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen sprake was van zeer dringende redenen die een uitzondering op de regels van de Pw rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet bevoegd was om bijzondere bijstand te verlenen en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.