ECLI:NL:RBMNE:2020:4925

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1848
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van het recht op bijstand en terugvordering van te veel ontvangen bijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de herziening van het recht op bijstand van eiser, die sinds 18 april 2017 een bijstandsuitkering ontvangt. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, heeft op 27 januari 2020 het recht op bijstand van eiser herzien over de periode van 1 augustus 2019 tot en met 30 september 2019, omdat eiser in die periode studiefinanciering ontving van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 22 oktober 2020, die via een skype-verbinding plaatsvond, heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser betwistte dat hij verwijtbaar had gehandeld door de studiefinanciering niet te melden, en voerde aan dat hij ernstige psychische klachten heeft en afhankelijk is van anderen voor zijn administratie. De rechtbank oordeelde echter dat de inlichtingenplicht objectief is en dat verwijtbaarheid geen rol speelt. Eiser had in de te beoordelen periode ten onrechte bijstand ontvangen, omdat hij niet had gemeld dat hij studiefinanciering ontving.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over dringende redenen en de hoogte van de terugvordering beoordeeld. Eiser stelde dat de terugvordering onaanvaardbare financiële en sociale gevolgen voor hem had, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet was aangetoond. De rechtbank concludeerde dat verweerder verplicht was om de ten onrechte verstrekte bijstand terug te vorderen en dat de beroepsgronden van eiser niet slaagden. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en kreeg eiser geen gelijk. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1848

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. S. Oukil),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: V.V. Tuchkova).

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiser herzien (lees: ingetrokken) over de periode van 1 augustus 2019 tot en met 30 september 2019. Verder heeft verweerder de te veel door eiser ontvangen bijstand ter hoogte van een bedrag van € 1.843,85 teruggevorderd.
Bij besluit van 31 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2020 door middel van een skype-(beeld)verbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
1. Eiser ontvangt sinds 18 april 2017 een bijstandsuitkering. Op 31 oktober 2019 is bij verweerder een IB-signaal binnengekomen waaruit bleek dat eiser in augustus en september 2019 een studiefinanciering van € 273,17 per maand van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) heeft ontvangen. Verweerder is vervolgens een onderzoek gestart. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in het rapport van 21 januari 2020.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder aan eiser tegengeworpen dat sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Eiser heeft verweerder niet op de hoogte gesteld van zijn recht op studiefinanciering. Volgens verweerder is niet in geschil dat eiser in de periode van
1 augustus 2019 tot en met 30 september 2019 (de te beoordelen periode) geen recht op bijstand had. Verweerder heeft daarom het recht op bijstand over deze periode ingetrokken. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat geen sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
3. Eiser is het hiermee niet eens. Hij stelt zich primair op het standpunt dat geen sprake is van een verwijtbare schending van de inlichtingenplicht. Hij heeft namelijk ernstige (psychische) klachten. Hij heeft een achterstand in zijn cognitieve en sociale ontwikkeling en hij is gediagnosticeerd met adhd en een autisme spectrum stoornis. Vanwege zijn zeer traumatische verleden is sprake van complexe problematiek. Eiser heeft het voorgaande met stukken onderbouwd. Verder wijst hij erop dat hij afhankelijk is van anderen. Hij woont sinds 2017 onder begeleiding bij Bijzondere Zorg Midden Nederland. Hij krijgt vanuit daar hulp bij onder andere zijn administratie. Zijn toenmalige begeleider heeft de vraag van eiser of het mogelijk is om studiefinanciering aan te vragen zonder gevolgen voor zijn bijstandsuitkering, positief beantwoord. Ook gelet hierop en gelet op die afhankelijkheid is volgens eiser geen sprake van een verwijtbare schending van de inlichtingenplicht.
4. Op grond van artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de Pw bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden, door niet aan verweerder te melden dat hij in de te beoordelen periode studiefinanciering ontving. De inlichtingenplicht is een objectief geformuleerde verplichting, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. [1] Dit betekent dat het betoog van eiser dat de schending hem vanwege zijn medische en psychische gesteldheid en zijn gestelde afhankelijkheid niet verweten kan worden, geen doel treft
.Als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, heeft eiser in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 30 september 2019 ten onrechte een bijstandsuitkering ontvangen. In die maanden ontving eiser immers studiefinanciering en had hij geen recht op bijstand. Verweerder was gehouden de bijstand van eiser over die periode in te trekken. Wat eiser heeft aangevoerd leidt dan ook niet tot het daarmee beoogde doel.
6. Eiser voert verder aan dat sprake is van dringende redenen in de zin van artikel 58, achtste lid, van de Pw. Volgens eiser is geen rekening gehouden met de onaanvaardbare financiële en sociale consequenties en met zijn draagkracht.
7. Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Niet gebleken is dat daarvan sprake is. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
8. Eiser stelt daarnaast dat het in de rede had gelegen om bij de vaststelling van de terugvordering slechts de feitelijk ontvangen studiefinanciering te betrekken en niet de gebruteerde uitkeringsbedragen. Eiser betwist dat hij met de ontvangen studiefinanciering feitelijk over middelen heeft beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. De terugvordering is volgens eiser onevenredig gelet op zijn persoonlijke omstandigheden.
9. De rechtbank stelt vast de studiefinanciering die eiser heeft ontvangen een lager bedrag betreft dan zijn bijstandsuitkering. Zoals verweerder echter ter zitting heeft toegelicht, is studiefinanciering aan te merken als een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht toereikend en passend te zijn. Eiser had namelijk naast een basisbeurs ook een lening bij DUO kunnen aanvragen. Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw is verweerder verplicht om de ten onrechte verstrekte bijstand terug te vorderen. Het betreft hier, anders dan in de door eiser in zijn beroepschrift aangehaalde uitspraken, geen bevoegdheid maar een verplichting voor verweerder. Gelet hierop bestaat geen ruimte voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
10. Tot slot voert eiser aan dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd hoe het bedrag van de terugvordering tot stand is gekomen. Door verweerder is niet toegelicht hoe de loonheffingen in het bruto bedrag zouden zijn verwerkt.
11. Verweerder heeft in beroep een herberekeningsspecificatie overgelegd. Het bedrag dat wordt teruggevorderd omvat ook de door verweerder afgedragen loonheffing [2] . Eiser kan dat gedeelte van het teruggevorderde bedrag terugvragen bij de belastingdienst. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen grond om te twijfelen aan de juistheid van het bedrag dat wordt teruggevorderd. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan in het openbaar op 22 oktober 2020 door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. van Ravenhorst, griffier.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 13 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1066
2.Zie artikel 58, vijfde lid, Pw.