ECLI:NL:RBMNE:2020:4973

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
13 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1002
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens onvoldoende bewijs woon- en leefsituatie

In deze zaak heeft eiseres op 13 juni 2019 een aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) ingediend bij het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom. De aanvraag werd op 30 september 2019 afgewezen, omdat verweerder twijfels had over de woon- en leefsituatie van eiseres. Eiseres ontving eerder een uitkering, maar deze was op 5 maart 2019 ingetrokken omdat zij niet op afspraken was verschenen om inlichtingen te verstrekken. Verweerder stelde dat eiseres onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, en dat haar woon- en leefsituatie onduidelijk was. Tijdens het onderzoek ter zitting, dat via Skype plaatsvond, heeft eiseres haar standpunt toegelicht, maar verweerder handhaafde zijn standpunt dat er onvoldoende bewijs was voor de aanvraag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar woon- en leefsituatie te onderbouwen. Er waren waarnemingen gedaan die erop wezen dat eiseres mogelijk samenwoonde met een man, en getuigenverklaringen van buren ondersteunden deze bevindingen. Eiseres had geen sluitende verklaringen over haar relatie met haar ex-vriend en de huurbetalingen aan haar verhuurster. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht de aanvraag had afgewezen, omdat eiseres niet voldeed aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd gedaan door rechter G.P. Loman en is op 12 november 2020 bekendgemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1002

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. S.G. Blasweiler),
en
Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder
(gemachtigde: P. van de Voorn).

Inleiding en procesverloop

Eiseres heeft zich op 13 juni 2019 gemeld bij verweerder voor het aanvragen van een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) op het adres [adres] , te [plaats] (het uitkeringsadres). Op 27 juni 2019 is de aanvraag ingediend.
Bij besluit van 30 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 28 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2020 via Skype. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Eiseres heeft op 28 augustus 2020 een nadere reactie gegeven. Verweerder heeft hier op 10 september 2020 op gereageerd. Verweerder heeft hierbij toestemming gegeven voor het doen van uitspraak zonder nadere zitting. De rechtbank heeft op 14 september 2020 een brief verstuurd naar eiseres waarin staat dat zij binnen vier weken kenbaar kan maken of zij een nadere zitting wenst. Eiseres heeft hierop niet gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres ontving eerder vanaf 16 oktober 2017 een uitkering op grond van de Pw. Deze is op 5 maart 2019 ingetrokken vanaf 25 februari 2019 omdat eiseres niet op afspraken is verschenen om inlichtingen te verstrekken over haar woon- en leefsituatie. Tegen dit besluit is geen bezwaar ingediend.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de woon- en leefsituatie van eiseres onduidelijk is als gevolg waarvan het recht op bijstand niet is vast te stellen. Eiseres heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Eiseres heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat zij maandelijks € 400,- per maand huur betaalt aan de verhuurster, mw. [A] ( [A] ), met wie ze de woning deelt. Verder is onduidelijk wanneer en waarvan de gestelde huur is betaald aan [A] . Eiseres heeft daarnaast geen sluitende verklaringen gegeven over de relatie met haar ex-vriend, de heer [B] ( [B] ), en de omgang met hem en de frequentie van zijn bezoeken. Dat van [A] nauwelijks kleding en schoenen worden aangetroffen doet vermoeden dat eiseres op het adres woont met [B] . Uit buurtonderzoek volgt dat buren hebben verklaard dat eiseres op het uitkeringsadres woont met een man en niet met een andere vrouw. Tijdens een waarneming is waargenomen dat [B] uit de woning kwam en dat hij een sleutel gebruikte om de woning weer in te kunnen. Verder is waargenomen dat de auto en motor/scooter van [B] elke ochtend (vroeg) en avond (laat) bij de woning van eiseres staat.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat zij haar woon- en leefsituatie voldoende duidelijk heeft gemaakt en dat verweerder haar aanvraag daarom ten onrechte heeft afgewezen. Eiseres betaalde haar huur contant aan [A] . Verweerder werpt ten onrechte tegen dat er onregelmatigheden zijn in de verklaringen van [A] en de zus van eiseres, [C] . Er zijn verder meerdere verklaringen van buren dat eiseres op het uitkeringsadres woont. Verweerder vermoedt ten onrechte dat [B] op het uitkeringsadres woont. De auto van [B] stond wel eens bij haar omdat zij de auto van hem leende en omdat [B] 420 meter van haar vandaan woont. Dat er weinig spullen van [A] aanwezig waren tijdens het huisbezoek, was omdat zij op dat moment niet aanwezig was. Verder zijn er geen spullen van [B] aangetroffen, dus is het vreemd dat verweerder vermoedt dat [B] op het uitkeringsadres woont. De sleutel die [B] gebruikt bij binnenkomst was van eiseres, zij mag immers [B] op bezoek laten komen als zij dat wil.
4. De te beoordelen periode loopt van 13 juni 2019 tot en met 30 september 2019.
5. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] volgt dat een aanvrager in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk moet maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandsverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de aanvrager niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
6. Niet in geschil is dat eiseres op het uitkeringsadres woont. In geschil is de woon- en leefsituatie van eiseres.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de aanvraag van eiseres tot verlening van een bijstandsuitkering heeft afgewezen. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres haar woon- en leefsituatie niet inzichtelijk heeft gemaakt. Hierbij acht de rechtbank van belang dat bij waarnemingen de auto en de motor van [B] zijn aangetroffen op het uitkeringsadres. Verweerder heeft het niet voor de hand liggend hoeven achten dat [B] parkeert bij eiseres, gelet op de drukke doorgaande weg die tussen het uitkeringsadres en de woning van [B] ligt. De enkele niet-onderbouwde verklaringen dat eiseres gebruik maakt van de auto van [B] is onvoldoende voor een ander oordeel, nu de auto voornamelijk ’s ochtends en ’s avonds bij uitkeringsadres is aangetroffen. Verder zijn er drie getuigenverklaringen afgelegd door buurtbewoners, waarvan één anoniem. [D] heeft verklaard dat eiseres met haar vriend woont. Hij ziet ze elke dag zitten. [E] verklaart dat er een man en een vrouw op het uitkeringsadres wonen en dat hij ze bijna elke dag ziet. De anonieme getuige verklaart dat een man en een vrouw op het uitkeringsadres wonen en dat ze veel thuis zijn. Weliswaar hebben twee buurtbewoners in latere verklaringen die eiseres heeft overgelegd niets verklaard over het al dan niet samenwonen met een man, maar in lijn met de rechtspraak [2] mag uitgegaan worden van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring. De rechtbank acht het voorgaande voldoende ter motivering dat eiseres haar woon- en leefsituatie niet inzichtelijk heeft gemaakt.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Gestel, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 12 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:324
2.Bijvoorbeeld uitspraak van de CRvB van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512