In deze zaak heeft eiseres op 13 juni 2019 een aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) ingediend bij het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom. De aanvraag werd op 30 september 2019 afgewezen, omdat verweerder twijfels had over de woon- en leefsituatie van eiseres. Eiseres ontving eerder een uitkering, maar deze was op 5 maart 2019 ingetrokken omdat zij niet op afspraken was verschenen om inlichtingen te verstrekken. Verweerder stelde dat eiseres onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, en dat haar woon- en leefsituatie onduidelijk was. Tijdens het onderzoek ter zitting, dat via Skype plaatsvond, heeft eiseres haar standpunt toegelicht, maar verweerder handhaafde zijn standpunt dat er onvoldoende bewijs was voor de aanvraag.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar woon- en leefsituatie te onderbouwen. Er waren waarnemingen gedaan die erop wezen dat eiseres mogelijk samenwoonde met een man, en getuigenverklaringen van buren ondersteunden deze bevindingen. Eiseres had geen sluitende verklaringen over haar relatie met haar ex-vriend en de huurbetalingen aan haar verhuurster. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht de aanvraag had afgewezen, omdat eiseres niet voldeed aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak werd gedaan door rechter G.P. Loman en is op 12 november 2020 bekendgemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.